Ijsbreker 4 H3 les 1 Voegwoorden van tijd

Voegwoorden van tijd
als - toen - sinds - terwijl - zodra
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NT2Beroepsopleiding

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Voegwoorden van tijd
als - toen - sinds - terwijl - zodra

Slide 1 - Slide

als - toen
Als: (meestal) in de tegenwoordige tijd
De leerlingen staan meteen op als de bel gaat.

Toen: in de verleden tijd
De leerlingen stonden op toen de bel ging.

Slide 2 - Slide

Als het hard __ (regenen), kom ik niet.

Slide 3 - Open question

Toen het zo hard __ (regenen), ben ik thuis gebleven.

Slide 4 - Open question

We verlangden naar regen, toen de zon elke dag __ (schijnen).

Slide 5 - Open question

Als het lente __ (worden), zijn we blij.

Slide 6 - Open question

terwijl - zodra
terwijl: tegenwoordige tijd of verleden tijd
Mijn man kookt het eten terwijl ik het huis stofzuig.

zodra: tegenwoordige tijd en verleden tijd
Ik ga mijn rijbewijs halen zodra ik achttien ben.

Slide 7 - Slide

sinds
sinds: (meestal) in de tegenwoordige tijd
Ik heb het altijd koud sinds ik in Nederland ben.

Sinds kan ook zonder een bijzin:
Ik werk sinds 2015 bij dit bedrijf.

Slide 8 - Slide

omgekeerde volgorde
Als de bel gaat, staan de leerlingen meteen op.
Toen de bel ging, stonden de leerlingen op.
Sinds ik in Nederland ben, heb ik het altijd koud.
Terwijl ik het huis stofzuig, kookt mijn man het eten.
Zodra ik achttien ben, ga ik mijn rijbewijs halen.

Let op: inversie in de hoofdzin!

Slide 9 - Slide

Zodra ik genoeg geld heb, koop ik een brommer
A
Ik heb nu genoeg geld
B
Ik ben aan het sparen

Slide 10 - Quiz

__ maandag heb ik hem niet meer gezien.
A
Als
B
Sinds
C
Toen

Slide 11 - Quiz

__ u werk zoekt, moet u naar het arbeidsbureau gaan.
A
Als
B
Sinds
C
Toen

Slide 12 - Quiz

__ hij beter zijn best deed ging hij met sprongen vooruit.
A
Als
B
Sinds
C
Toen

Slide 13 - Quiz

__ Peter zijn bril opzet, kan hij veel beter zien.
A
Als
B
Sinds
C
Toen

Slide 14 - Quiz

__ gisteren is die winkel gesloten.
A
Als
B
Sinds
C
Toen

Slide 15 - Quiz

Hij gaat de hele dag vissen, __ zijn vrouw jarig is
A
terwijl
B
zodra

Slide 16 - Quiz

__ ik zestien ben, koop ik een brommer.
A
Terwijl
B
Zodra

Slide 17 - Quiz

__ Mark de afwas doet, kleedt Tanja de baby aan.
A
Terwijl
B
Zodra

Slide 18 - Quiz