1) Zet -en achter het woord. Bijvoorbeeld: paard → paarden; vrouw → vrouwen
Soms moet je ook iets anders veranderen. Bijvoorbeeld: brug → bruggen; droom → dromen; huis → huizen; druif → druiven
2) Zet -s achter het woord. Bijvoorbeeld: tasje → tasjes; kantine → kantines
Meestal moet de -s aan het woord vast. Als je het woord daardoor verkeerd uitspreekt, bijvoorbeeld fotos, moet je er een apostrof tussen zetten.
Bijvoorbeeld: foto → foto’s; bikini → bikini’s.
Een afkorting krijgt in het meervoud altijd -’s. Bijvoorbeeld: cd → cd’s; gsm → gsm’s