1) Ik weet hoe een woordenboek in elkaar zit.
2) Ik ken het alfabet (weer).
3)Ik kan woorden op de goede volgorde zetten.
4)Ik kan bedenken DAT ik een woord moet VERANDEREN om op de zoeken.
5) Ik kan bedenken HOE ik een woord moet VERANDEREN om op de zoeken.