Verhaalanalyse

1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 23 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Genre
Er zijn allerlei soorten verhalen. Al deze verhalen kun je verdelen in twee categorieën: 
realistische verhalen: wat in het verhaal gebeurt, kan in de werkelijkheid ook echt gebeuren.  
niet-realistische verhalen: wat in het verhaal gebeurt, kan niet in de werkelijkheid plaatsvinden. 
- Waargebeurd, fact-fiction, fiction
- Biografie en autobiografie
 
Verder kun je nog verschillende verhaalsoorten onderscheiden. Deze verhaalsoorten worden ook wel genres genoemd. 


Slide 2 - Slide

Genres

Slide 3 - Slide

Perspectief
- Ik-vorm (ik-perspectief): Je weet alles van de 'ik'
- Hij/zij-vorm
- Auctoriaal perspectief: Je weet alles van iedereen

Slide 4 - Slide

Plot 
De plot is de structuur van het verhaal met alle conflicten en keerpunten. Het is een soort geraamte waaraan het verhaal is opgehangen.

De plot ontwikkelt zich door gebeurtenissen die elkaar opvolgen. 
Deze gebeurtenissen houden verband met het conflict waar de hoofdperoon mee worstelt en zijn vaak  (onverwachte) keerpunten die zorgen voor spanning in een verhaal.

Slide 5 - Slide

Plot


Een simpele weergave van de plot is:

karakter/personage + doel + conflict + oplossing = plot

Slide 6 - Slide

personages
Een belangrijk onderdeel van het verhaal wordt gevormd door de personages. Allereerst is er de hoofdpersoon (of: de hoofdpersonen). Dit personage staat centraal in het boek en over hem/haar kom je het meest te weten.

Slide 7 - Slide

Opbouw personage
- beschrijving uiterlijk/ innerlijk
- Vertellers commentaar
-Naamgeving (speaking names)
- commentaar van andere personages
- Daden of gebrek daaraan
- Weergave van innerlijk (b.v door gedachten)
- Weergave van wat het personage zegt of doet

Slide 8 - Slide

Vertelperspectief
Een verhaal wordt vanuit een bepaald oogpunt verteld. Deze manier kan van invloed zijn op de inhoud van het verhaal. Een verhaal dat door de ogen van een bepaald personage verteld wordt, is immers subjectiever dan een verhaal via een alwetende verteller die alles ziet en weet. Wij onderscheiden drie vertelperspectieven.

Slide 9 - Slide

Anton woonde in het tweede huis van links: dat met het rieten dak. Het heette al zo toen zijn ouders het kort voor de oorlog huurden; zijn vader had het eer- der ‘Eleutheria’ genoemd of iets dergelijks, maar dan geschreven in griekse letters. Ook al voordat de cata- strofe plaatsvond, had Anton de naam ‘Buitenrust’ niet opgevat als de rust van het buitenzijn, maar als iets  dat buiten de rust was, – zoals ‘buitengewoon’ niet op het gewone van het buitenzijn slaat (en nog minder op het buiten wonen in het algemeen), maar op iets dat nu juist niet gewoon is.

Slide 10 - Slide

Zo zijn ze er dan achter dat ik een halve eeuw op Java ben. Proficiat met niets! En hoe ik de zaak ook wil omzeilen, Adeline Renselaar, de nicht van mevrouw Van Zadelhof, lijkt vastbesloten tot een feest. Ze heeft daartoe al drie families het hoofd op hol gebracht en is 15 van de week zelfs in de hertenkamp gesignaleerd, rebbelend over deze kwestie met de gouverneur. Vanochtend ontving ik met tegenzin een kleine feestcommissie die mij kwam polsen over tijd en plaats van mijn jubelviering. Ze vroegen naar de gevoeligheden van mijn bejaarde maag, waarmee ze rekening gaan houden bij de bereiding van een groots diner, alles in de stijl van 1850, het jaar dat ik hierheen verkaste. Ze doen maar. Of het niks kost

Slide 11 - Slide

5. Tijdsperspectief 
Begrippen:

> chronologisch 
> niet-chronologisch 
> flashback 
> flashforward 



Slide 12 - Slide

5. Tijdsperspectief
 Een schrijver kan met het verhaal mee vertellen of achteraf vertellen:



* de gebeurtenissen worden beschreven alsof ze op dit moment gebeuren of zoals het gebeurd is = chronologisch
* de schrijver begint bij de afloop en vertelt hij in de rest van het boek wat er daarvoor gebeurd is = niet-chronologisch 
Vaak begint hij midden in het verhaal en pas later vertelt hij wat er daarvoor gebeurd is, dit heet de voorgeschiedenis.


Slide 13 - Slide

Flashback
Bij een flashback ga je terug in de tijd.

Flashbacks zijn een populaire literaire techniek voor schrijvers 
om bij het starten van een verhaal 
drama of spanning toe te voegen,
of om de lezer te vullen met belangrijke informatie.

Slide 14 - Slide

Flashback
1. De verteller vertelt een ander over gebeurtenissen uit het verleden;
 
2. De verteller droomt over gebeurtenissen uit het verleden;

3. De verteller denkt terug aan gebeurtenissen uit het verleden
en onthult de informatie alleen aan de lezer;

4. De verteller leest een brief die teruggaat naar een eerdere tijd.

Slide 15 - Slide

Flashforward
Een flash forward is een vooruitblik.

Ook een flashforward kun je gebruiken om spanning op te bouwen. Door een bepaalde – vaak onlogische - gebeurtenis aan te kondigen, wil de lezer te weten komen hoe of waarom iets gebeurd is / zal gebeuren. 

Slide 16 - Slide

Flashforward
LET OP:

Een flashforward kan alleen verteld
worden door een auctoriale/alwetende verteller.

Als personage in een verhaal (ik of hij/zij) kun je
zelf namelijk nooit in de toekomst kijken.

Slide 17 - Slide

RUIMTE

Slide 18 - Slide

Geografische ruimte

Slide 19 - Slide

sfeer scheppende ruimte

Slide 20 - Slide

weersomstandigheden

Slide 21 - Slide

sociale ruimte

Slide 22 - Slide

Moraal
Moraal - een wijze les ontdekken.                                                                  De schrijver wil jou door het verhaal iets leren, hij heeft een boodschap over hoe je zou moeten leven. Een voorbeeld van een moraal is: als je problemen hebt, moet je hulp zoeken.

Slide 23 - Slide