Examen schrijven

examen schrijven
1 / 10
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 2

This lesson contains 10 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

examen schrijven

Slide 1 - Slide

Voorbereiding examen Schrijven 


Slide 2 - Slide

oefenen voor het examen schrijven

Slide 3 - Slide

1. Samenhang;

2. Afstemming op doel;
3. Afstemming op publiek;
4. Woordenschat en woordgebruik;
5. Spelling, interpunctie en grammatica.
6. Leesbaarheid




Slide 4 - Slide

 Gebruikt veelvoorkomende verbindingswoorden (als, hoewel) correct.

De tekst bevat een volgorde; inleiding, kern en slot.
Kan alinea’s maken en inhoudelijke verbanden expliciet aangeven.

Slide 5 - Slide

Kan in teksten met een eenvoudige lineaire structuur trouw blijven aan het doel van het schrijfproduct.
Bij dit aspect wordt gekeken of je inhoudelijk aan de opdracht hebt voldaan. Bij een betoog bijvoorbeeld. Staat in de inleiding je standpunt? Staan het gevraagde aantal argumenten, tegenargumenten en weerleggingen in de tekst. Worden die argumenten voldoende toegelicht? Sluit je af met een conclusie?

Slide 6 - Slide

Past het woordgebruik en toon aan het publiek aan.
Kijk goed in de opdracht voor wie je schrijft. Wie is/zijn je lezer(s)? Als je dat weet, weet je ook of je u(w) of je (jullie) moet schrijven.

Let goed op de aanhef van een zakelijke brief of e-mail. Geachte Nederlandse Spoorwegen is fout.
Kies voor “Geachte heer/ mevrouw of voor Geachte meneer …. of Geachte mevrouw ….”.
Zorg ook voor een correcte afsluiting met slotgroet.
Pas op met jongerentaal of chattaal. W8 maar even is fout.



Slide 7 - Slide

Varieert het woordgebruik, fouten met idiomatische uitdrukkingen komen nog voor.
Net als bij het examen Spreken gaat het hierbij zowel bij niveau 2F als 3F om de productieve woordenschat, de woorden, uitdrukkingen, gezegdes, spreekwoorden en vergelijkingen die je gebruikt. Probeer daarbij te variëren. Niet en toen ….. en toen …. Let ook op het goed gebruik van de voorzetsels. Kijk ook uit bij het woordje “dus”, vervang dat af en toe door “daarom”.

Slide 8 - Slide

Vertoont een redelijke grammaticale beheersing. Plaatst hoofdletters aan het begin van een zin en sluit de zin af met een punt, vraagteken of uitroepteken. Hoofdletters bij eigennaam en directe rede. Trema.

Slide 9 - Slide

Gebruikt titel en tekstkopjes.

Heeft bij langere teksten (meer dan twee A4) ondersteuning nodig bij aanbrengen van de lay-out.


Bij leesbaarheid kijkt de beoordelaar niet of je tekst moeilijk te lezen is door het aantal fouten dat je hebt gemaakt. Dat valt onder het aspect spelling, interpunctie en grammatica. Hier gaat het om de lay-out.
Bij een zakelijke brief let de beoordelaar op de volgende indeling:


Slide 10 - Slide