HV1 Chap 3 ABCDEFG quizzzz

• Frans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

QUIZZZZZ

Le présent

Werkwoorden:

werkwoorden op -er

Vertaal:

ik praat

Vertaal:

jij werkt

Vertaal:

hij begint

Vertaal:

wij komen aan

nous ...

Vertaal:

u geeft

Vertaal:

ik nodig uit

Vertaal:

wij kijken

nous ...

Vertaal:

jij ruimt op

Vertaal:

zij luisteren

elles ...

Le présent

Werkwoorden:

avoir

être

Vertaal:

ik ben

Vertaal:

jullie hebben

Vertaal:

ik heb

Vertaal:

jij hebt

Vertaal:

hij is

Vertaal:

zij heeft

Vertaal:

zij zijn

ils ...

Vertaal:

zij hebben

elles ...

Vertaal:

jij bent

Les nombres

0 - 69

Welk getal hoor je hier?

1. 03
2. 13
3. 23
4. 33

Welk getal hoor je hier?

1. 49
2. 47
3. 59
4. 57

Welk getal hoor je hier?

1. 07
2. 27
3. 17
4. 37

Welk getal hoor je hier?

1. 53
2. 35
3. 59
4. 37

Welk getal hoor je hier?

1. 44
2. 33
3. 22
4. 26

Welk getal hoor je hier?

1. 34
2. 33
3. 43
4. 54

Les questions

Welke vraag hoor je hier?

1. Heb jij een zus?
2. Heb jij een broer?
3. Heb jij een huisdier?
4. Hoe heet je broer?

Welke vraag hoor je hier?

1. Hoe oud is hij?
2. Hoe oud is zij?
3. Hoe oud ben jij?
4. Ik ben oud.

Welke vraag hoor je hier?

1. Dat is op 14 februari.
2. Wanneer word jij 13 jaar?
3. Wanneer is jouw verjaardag?
4. Is dat op 14 februari?

Welke vraag hoor je hier?

1. Woon jij in de stad?
2. Woon jij in Kampen?
3. Woon jij in een dorp?
4. Woon jij op het platteland?

Les 

réponses

Welk antwoord kun je geven op deze vraag?

1. Elle habite à Paris.
2. Elle a 12 ans.
3. Elle s'appelle Claudette.
4. Elle est ma copine.

Welk antwoord kun je geven op deze vraag?

1. La fille habite à Amsterdam.
2. Elle a 12 ans.
3. Il est mon copain.
4. La fille a 15 ans.

Welk antwoord kun je geven op deze vraag?

1. C'est une table.
2. C'est la cuisine.
3. C'est mon lit.
4. Mon lit est dans ma chambre.

Welk antwoord kun je geven op deze vraag?

1. Elle va avoir 14 ans.
2. Il va avoir 10 ans.
3. Tu vas avoir 12 ans.
4. Je vais avoir 12 ans.

Welk antwoord kun je geven op deze vraag?

1. Ma couleur préférée est le vert.
2. Ma couleur préférée est mon lit.
3. C'est le rouge.
4. Je fais mes devoirs.

Welk antwoord kun je geven op deze vraag?

1. Mon lit est bleu.
2. Les murs sont blancs.
3. L'armoire est blanche.
4. Ma couleur préférée est le vert.

Welk antwoord kun je geven op deze vraag?

1. Oui, il y a une table dans la cuisine.
2. Non, il n'y a pas de table dans ma chambre.
3. Oui, j'ai une table dans ma chambre.
4. Pardon...

Welk antwoord kun je geven op deze vraag?

1. Ma chambre est blanche.
2. Je suis dans ma chambre.
3. Ma chambre est au grenier.
4. Je fais mes devoirs.

Welk antwoord kun je geven op deze vraag?

1. Je chante.
2. Tu fais tes devoirs.
3. Il fait ses devoirs.
4. Je me douche.

Les 

images

Welke zin past er bij dit plaatje?

1. Il fait chaud.
2. Il fait froid.

Welke zin past er bij dit plaatje?

1. Les devoirs
2. Les patins

Welke zin past er bij dit plaatje?

1. ils font les devoirs
2. ils patinent sur glace

Welke zin past er bij dit plaatje?

1. un bonhomme de neige
2. un homme danse

Welke zin past er bij dit plaatje?

1. il neige
2. il pleut

Wie heeft er gewonnen?

Au revoir