Kamertje verhuren BL

• Economie
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 3

Vandaag

• Jas uit / spullen op tafel / telefoon in de telefoontas
• Uitleg
• Kamertje verhuren 

Spelregels

• Je zit in een groepje van maximaal 4 personen.
• Je hebt op tafel een pen, kladblaadje, rekenmachine en een kleur stift. 
• Je krijgt een vraag te zien die je samen met je groepje probeert op te lossen. 
• Vraag goed? Streepje zetten!
• Vakje vol? Zet het nummer van jouw groepje in het vak.
• Team met de meeste kamertjes wint!

Spelregels

Een brood haal je in de winkel. Dat komt er niet vanzelf. Als je iets gaat produceren heb je daarvoor middelen nodig. Dit noem je ..

1. Productiecapaciteit
2. Verbruiksmiddelen
3. Productiefactoren
4. Arbeidsproductiviteit

Natuur

Arbeid

Kapitaal

Lichamelijke en geestelijke inspanning

Bossen, grond- en delfstoffen

Machines, gebouwen, bedrijfsauto

Wat is de toegevoegde waarde?

1. Het geld wat de consument betaalt voor het product.
2. De grondstoffen die nodig zijn om een product te maken.
3. Elke bewerking (verder afmaken) die ervoor zorgt dat het product meer waard wordt.
4. Alles wat in een bedrijfskolom staat.

Een groothandel koopt zijn producten in voor € 950. Zij verkopen het door aan de groothandel voor € 1.290. Bereken de toegevoegde waarde.

1. € 340
2. € -340
3. € 2.240
4. € 950

Is het onderstaande voorbeeld een voorbeeld van mechanisering of automatisering?
Een machine in een autofabriek die de onderdelen zelf in elkaar zet

1. Mechanisering
2. Automatisering

Is een tractor een voorbeeld van automatisering of mechanisering?

1. automatisering
2. mechanisering

Wat is een technologische ontwikkeling?

1. Nieuwe kennis van de techniek en nieuwe uitvindingen.
2. Hulpmiddelen die gebruikt worden om te produceren.
3. Kapitaalgoederen kopen waarmee je kunt produceren.
4. Alle bedrijven die willen verduurzamen.

Wat is afzet?

1. Het aantal stuks dat je inkoopt.
2. Het aantal stuks dat je verkoopt.
3. De totale verkoopprijs.
4. De totale inkoopprijs.

Hoe bereken je de omzet?

1. Afzet x verkoopprijs
2. Verkoopprijs x inkoopprijs
3. Afzet x winst
4. Winst x verkoopprijs

In de sportkantine worden belegde broodjes verkocht voor € 3,20. Deze broodjes zijn ingekocht voor € 2. Er zijn 330 broodjes verkocht. Bereken de omzet.

1. € 660
2. € 1.056
3. € 396
4. € 1.386

Met de handel in groente en fruit heb je in een maand € 45.879 omzet. De inkoopwaarde van de producten was € 36.704. De bedrijfskosten zijn € 6.327. Bereken de brutowinst.

1. € 9.175
2. € 10.175
3. € 11.175
4. € 12.175

Nettoresultaat bereken je door ..

1. omzet - afzet
2. afzet x verkoopprijs
3. omzet - bedrijfskosten
4. brutowinst - bedrijfskosten

Wat zijn voorbeelden van bedrijfskosten?

1. Afschrijvingskosten, btw en verzekeringen.
2. Btw, energiekosten en loon.
3. Huur, loon en promotiekosten.
4. Inkoopwaarde, huur en reclamekosten.

Kapitaal = rente / huuropbrengsten

Arbeid = salaris / loon

Natuur = Pacht

Ondernemerschap = Winst

De verkoopprijs bestaat uit:

1. Inkoopprijs + btw
2. Brutowinst + btw opslag
3. Brutowinst + btw
4. Inkoopprijs + brutowinst

De inkoopprijs van een boeket rozen € 7,80. De brutowinstopslag is 125%. Bereken de verkoopprijs van een boeket.

1. € 9,55
2. € 17,75
3. € 9,75
4. € 17,55

Wat is de consumentenprijs?

1. Verkoopprijs + btw
2. Inkoopprijs + btw
3. Winst + btw
4. Verkoopprijs

De inkoopprijs van een jas is € 50. De brutowinst is 88%. De btw is 21%. Bereken de consumentenprijs.

1. € 110,74
2. € 111,74
3. € 112,74
4. € 113,74

De consumentenprijs van een jas is € 50. De btw is 21%. Bereken de btw.

1. € 7,68
2. € 8,68
3. € 9,68
4. € 10,68