Een schrijver van een tekst wil iets bereiken met zijn tekst. Hij heeft een tekstdoel. Er zijn vijf tekstdoelen, maar je leert er nu drie: informeren, instrueren en overtuigen.
Slide 2 - Slide
Tekstdoel
de schrijver wil
voorbeelden van tekstsoorten
informeren
dat je iets te weten komt
nieuwsbericht, schoolboek, verslag
instrueren
dat je leert hoe je iets moet doen
gebruiksaanwijzing, spelregels
overtuigen
dat je zijn mening overneemt
bespreking van een boek of film
Slide 3 - Slide
Paragraaf 5 Theorie - Inleiding, middenstuk en slot
Om een tekst te begrijpen, is het handig om te weten hoe een tekst in elkaar zit. Een goede tekst bestaat meestal uit drie delen.
Het eerste deel van een tekst is de inleiding. Hierin maak je kennis met het onderwerp. Vaak gebeurt dat met een voorbeeld of een grappig verhaaltje.
Het middenstuk is het grootste gedeelte van de tekst. Daarin staat de meeste informatie. Het middenstuk bestaat meestal uit meerdere stukjes tekst (alinea’s).
Het laatste stukje van een tekst is het slot. Hierin wordt het belangrijkste uit de tekst vaak kort herhaald. Let op: nieuwsberichten hebben meestal geen slot.
Ook kijk- of luisterfragmenten hebben vaak een inleiding, een middenstuk en een slot
Slide 4 - Slide
Paragraaf 6 Theorie - Deelonderwerpen
Een tekst is meestal verdeeld in een inleiding, een middenstuk en een slot. In het middenstuk staat de meeste informatie over het onderwerp. Vaak is het middenstuk van een tekst verdeeld in aparte stukjes. Die stukjes noem je alinea’s.
In het middenstuk van een tekst worden verschillende deelonderwerpen behandeld. In een tekst over eten tijdens de feestdagen kunnen de deelonderwerpen bijvoorbeeld zijn: gezond of ongezond, gerechten of recepten.
Een deelonderwerp kan uit één alinea bestaan of uit een paar alinea’s samen. Het begin van een nieuw deelonderwerp wordt soms duidelijk gemaakt door een tussenkopje.
Zo vind je deelonderwerpen
Bedenk welke alinea’s over hetzelfde deel van het onderwerp gaan. Lees daarvoor de tekst globaal: je leest dan de eerste en laatste zin van elke alinea.
Ook kijk- of luisterfragmenten hebben deelonderwerpen. Deze ontdek je door goed te luisteren. Vaak wordt een nieuw deelonderwerp duidelijk aangekondigd.
Slide 5 - Slide
Stappenplan lezen
Dit stappenplan bestaat uit 4 stappen. Op de volgende pagina's kun je deze stappen vinden.
Slide 6 - Slide
Stap 1: Oriënterend lezen
Door oriënterend te lezen, vind je het onderwerp van de tekst. Bij oriënterend lezen hoef je niet de hele tekst te lezen. Oriënterend lezen doe je zo:
1. Bekijk de tekst:
- Lees de titel.
- Kijk naar de foto's en plaatjes bij de tekst.
- Lees de tussenkopjes (titels van alinea's).
- Kijk of er woorden zijn die anders gedrukt zijn.
2. Lees het eerste stukje (de eerste alinea) van de tekst. Soms is dat vetgedrukt.
3. Geef in een paar woorden antwoord op de vraag: waarover gaat deze tekst? Het antwoord dat je geeft, is het onderwerp van de tekst.
Slide 7 - Slide
Stap 2: Globaal lezen
Door globaal te lezen, vind je de deelonderwerpen van de tekst. Je weet dan alvast een beetje waar de tekst over gaat. Globaal lezen doe je zo:
4. Bedenk welke alinea de inleiding is (vaak de eerste alinea). Omcirkel deze alinea.
5. Bepaal welke alinea het slot is (vaak de laatste alinea). Omcirkel deze alinea. De rest van de alinea’s vormt dan het middenstuk.
6. Vind de deelonderwerpen van het middenstuk. Hiervoor lees je van elke alinea van het middenstuk de eerste en de laatste zin. Zet strepen om duidelijk te maken welke alinea’s bij elkaar horen en dus over hetzelfde deelonderwerp gaan.
Slide 8 - Slide
Stap 3: Precies lezen
Door precies te lezen, weet je uiteindelijk precies waar de tekst over gaat. Je leest de tekst dan helemaal, van het begin tot het eind. Precies lezen doe je zo:
7. Onderstreep woorden die je niet kent en probeer de betekenis van de woorden met een woordraadstrategie (of met een (online) woordenboek) te vinden.
8. Schrijf per alinea in een paar woorden op waar deze alinea over gaat.
9. Noteer het tekstdoel.
10. Noteer de tekstsoort.
Slide 9 - Slide
Stap 4: Bijna klaar
11. Onderstreep de hoofdgedachte van de tekst of schrijf die in je eigen woorden op (de hoofdgedachte is één zin waarin duidelijk wordt wat je na het lezen van de tekst over het onderwerp weet).