Voegwoorden (en, maar, want, omdat)

Voegwoorden
en, maar, want, omdat.
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Voegwoorden
en, maar, want, omdat.

Slide 1 - Slide

Voegwoord
Een voegwoord maakt van twee zinnen één zin. 

Ik ga naar bed. Ik ben moe.

Slide 2 - Slide

want
Ik ga naar school.
Ik wil graag leren.
Ik ga naar school, want ik wil graag leren.


(Ik ga naar school. Waarom ga jij naar school? Ik wil graag leren)

Slide 3 - Slide

omdat
Ik ga naar school.
Ik wil graag leren.
Ik ga naar school, omdat ik graag wil leren.

De zin wordt anders!!!!!



Slide 4 - Slide

want - omdat
Ik ga naar school, want ik wil graag leren.
Ik ga naar school, omdat ik graag wil leren.

Slide 5 - Slide

maar
Ik ga naar mijn vriend.
Hij is niet thuis.
Ik ga naar mijn vriend, maar hij is niet thuis.


(er is een probleem)

Slide 6 - Slide

en
Ik drink koffie.
Ik eet een koekje.
Ik drink koffie en ik eet een koekje.

(als je twee dingen samen doet)

Slide 7 - Slide

Ik moet naar school, ____ik heb geen zin.
A
omdat
B
want
C
maar
D
en

Slide 8 - Quiz

Ik ga niet goed leren, ____ ik heb hoofdpijn.
A
en
B
omdat
C
maar
D
want

Slide 9 - Quiz

Wasem komt uit Syrië ___ Marwan komt uit Jemen.
A
en
B
dus
C
want
D
of

Slide 10 - Quiz

Lisa pakt het schrift, ____ hij gaat nieuwe woorden opschrijven.
A
dus
B
maar
C
want
D
of

Slide 11 - Quiz

Ik wil graag boeken lenen bij de bibliotheek, ____ ik heb geen biebpas.
A
omdat
B
of
C
maar
D
want

Slide 12 - Quiz

Ik ga vaak naar de bibliotheek, ____ ik van boeken houd.
A
en
B
want
C
want
D
omdat

Slide 13 - Quiz

1. Ik lees graag informatieboeken, ______ die boeken zijn interessant.
2. Ik lees graag romans ______ jeugdboeken.
3. Ik zoek een boek, ______ het boek is al uitgeleend.
4. Ik kan het boek niet zoeken, _______ de computer kapot is.
omdat
maar
want
en

Slide 14 - Drag question

Gisteren was er geen school, ____ het was Pinksteren.

Slide 15 - Open question

Ik zit lekker buiten, _____ de zon schijnt.

Slide 16 - Open question

Ik heb zin in vrijdag, _____ vrijdag is het cultuurdag.

Slide 17 - Open question

Ik wil graag naar werk, ____ ik ben erg ziek.

Slide 18 - Open question

Een vraagteken ___ komma zijn leestekens.

Slide 19 - Open question

Ik wil graag naar huis, ____ school is nog niet klaar.

Slide 20 - Open question

Hoe ging de les?
heel goed
heel slecht
😒🙁😐🙂😃

Slide 21 - Poll