1 General use dictionary '22

1 / 24
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4-6

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

English online lesson 
After this lesson...
- you know how to use an English - Dutch dictionary
- you have practised using a dictionary. 


Today:
- How to use a dictionary (word web)
- Instruction
- exercises to practice
- Evaluation

Slide 2 - Slide

When I do not know a word, I .... use a dictionary
never
hardly ever
sometimes
often
very often

Slide 3 - Poll

I know how to look up words in a dictionary
😒🙁😐🙂😃

Slide 4 - Poll

Hoe 'lees' je een woordenboek. 
  1. Het woord dat je moet opzoeken.
  2. De uitspraak van het woord. 
  3. Het aantal woordsoorten wordt aangeven, in dit geval 2, zowel een zelfstandig naamwoord als een werkwoord.
  4. Woordsoort zoals bijvoorbeeld zelfstandig nw, werkwoord, bijvoeglijk naamwoor.
  5. Hier vul je het woord in dat je hebt opgezocht.
  6. Voorbeelden in het Engels worden schuingedrukt. 

Slide 5 - Slide

Stam van het woord
It was extremely  cold outside.   >   stam = extreme
She loved her new phone.            >   stam = love
That is unfair.                                      >   stam = fair  
They are talking  too much.          >   stam = talk


Slide 6 - Slide

Guess the word 
Het raden van een woord is ook een vaardigheid die je kunt ontwikkelen. Zo hoef je niet elke keer het woordenboek erbij te pakken.  
Je kan de betekenis soms uit een zin halen, het woord kan op het Nederlands lijken of misschien herken je al een deel van het woord. 

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Now translate with the help of the picture (or your dictionary)
1. I'm breaking up with you, pack your bags!
2. Pack one bag for the trip.
3. We are hunting with a pack.
4. The printer has packed up again.

Slide 9 - Slide

Answers:
1. I'm breaking up with you, pack your bags! (pak je spullen / ga weg)
2. Pack one bag for the trip. (pak één tas in)
3. We are hunting with a pack of hounds. (meute jachthonden)
4. The printer has packed up again. (is er weer mee opgehouden)

Slide 10 - Slide

Controlevragen bij woordenboekgebruik
  1. zoek ik een werkwoord  (WW) / zelfstandig naamwoord (ZN) / bijvoeglijk naamwoord (BNW), enz.
  2. past de eerste betekenis het beste bij mijn zin, of moet ik verder lezen, kijk ook naar de voorbeelden!!!
  3. is er een combinatie van ww + voorzetsel? 

Slide 11 - Slide

After this explanation I think I can use a dictionary even more efficiently
no
maybe
yes

Slide 12 - Poll

Welk woord zal niet in deze vorm in het woordenboek staan?

Slide 13 - Slide

She walks to work every day.

Slide 14 - Open question

'Hold your horses!'
Wat betekent dit en op welk woord heb je gezocht?

Slide 15 - Open question

"Hit the sack'
Wat betekent dit en op welk woord heb je gezocht?

Slide 16 - Open question

Put into alphabetical order:
1. photography 2. photographic 3. photograph 4. photographer 5. photogenic
A
3 - 5 - 1 - 4 - 2
B
5 - 3 - 4 - 2 - 1
C
3 - 1 - 2 - 4 - 5
D
5 - 1 - 3 - 4 - 2

Slide 17 - Quiz

All of these words are parts of the body. Which of these words are also verbs? Look them up in the dictionary and drag them to verb!
Verb
arm
head
leg
eye
stomach
hand
toe

Slide 18 - Drag question

Who uses an easel?
A
painter
B
farmer
C
mountain climber
D
trader

Slide 19 - Quiz

Where would you put the gravy? in a / an ....
A
bowl
B
stew
C
graveyard
D
boat

Slide 20 - Quiz

Which is the odd one out?
cod - sardine - hake - fern
A
cod
B
sardine
C
hake
D
fern

Slide 21 - Quiz

Which is the odd one out?
spade - hammer - crouton - pliers
A
spade
B
hammer
C
crouton
D
pliers

Slide 22 - Quiz

Which is the odd one out?
elm - daffodil - pine - beech
A
elm
B
daffodil
C
pine
D
beech

Slide 23 - Quiz

Some dictionaries tell you whether a word is British (BE) or American English (AE / USA)
British
English
American
English
high
school
lorry
vacation
biscuit
pavement

Slide 24 - Drag question