3B Lesson 2

3Basis- Lesson 2
First week of school is almost over.
1 / 48
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

This lesson contains 48 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

3Basis- Lesson 2
First week of school is almost over.

Slide 1 - Slide

Today:
* Verbs
* Recap grammar 
    - Present Simple
* Watching
    

Slide 2 - Slide

Irregular verbs
Kies het juiste onregelmatige werkwoord voor de zinnen. 

Slide 3 - Slide

I see you ... a new phone! Was it expensive?
A
buy
B
bought
C
bring
D
brought

Slide 4 - Quiz

When I ... to the party, it had already begun.
A
chose
B
brought
C
came
D
chosen

Slide 5 - Quiz

The police ... the thief red handed.
A
choose
B
chose
C
catch
D
caught.

Slide 6 - Quiz

Yugh! I ... the wrong chocolat. This one has cream in it.
A
choose
B
chose
C
catch
D
caught.

Slide 7 - Quiz

I can't believe it ... me! What a nasty dog!
A
bet
B
caught
C
bit
D
chose

Slide 8 - Quiz

Wat is het onregelmatige werkwoord in de zin?
The men were playing a chess game.

Slide 9 - Open question

Wat is het onregelmatige werkwoord in de zin?
My father bought us a new phone.

Slide 10 - Open question

Wat is het onregelmatige werkwoord in de zin?
The pot broke immediately on the ground

Slide 11 - Open question

Wat is het onregelmatige werkwoord in de zin?
It became clear it stopped.

Slide 12 - Open question

Wat is het onregelmatige werkwoord in de zin?
My sister blew out the candles on the cake.

Slide 13 - Open question

Present Simple (shit-regel)
Bij een she, he of it  komt een S achter het werkwoord.
I like pizza.                                                           She likes pizza.

Bij vraagzinnen zet je do of does  vooraan in de zin.
Do they like pizza?                                   Does he work there?
Bij ontkenningen zet je don't  of doesn't  in de zin.
You don't work here.                      The cat doesn't like dogs.

Slide 14 - Slide

Present Simple
Zet de werkwoorden in de juiste vorm. 
Je hoeft alleen de hele zin op te schrijven als je vragend of ontkennend maakt.

Slide 15 - Slide

He ... (walk) in the park every morning.

Slide 16 - Open question

We ... (watch) a nice film.

Slide 17 - Open question

I usually ... (go) to school.

Slide 18 - Open question

They ... (visit) us often.

Slide 19 - Open question

Tom ... (work) every day.

Slide 20 - Open question

She never ... (help) me with that!

Slide 21 - Open question

Maak de zin vragend.
You are listening.

Slide 22 - Open question

Maak de zin vragend.
Susan and Lex are working together.

Slide 23 - Open question

Maak de zin vragend.
The fish swims fast.

Slide 24 - Open question

Maak de zin vragend.
My aunt drives slowly.

Slide 25 - Open question

Maak de zin vragend.
Jimmy and I love ice cream.

Slide 26 - Open question

Maak de zin vragend.
The baby cries.

Slide 27 - Open question

Maak de zin vragend.
My grandparents live far away.

Slide 28 - Open question

Maak de zin vragend.
He goes to school by bus.

Slide 29 - Open question

Maak de zin vragend.
Birds fly south in winter.

Slide 30 - Open question

Maak de zin vragend.
His knee hurts.

Slide 31 - Open question

Maak de zin ontkennend (geen afkortingen).
You are listening.

Slide 32 - Open question

Maak de zin ontkennend (geen afkortingen).
Susan and Lex are working together.

Slide 33 - Open question

Maak de zin ontkennend (geen afkortingen).
The fish swims fast.

Slide 34 - Open question

Maak de zin ontkennend (geen afkortingen).
My aunt drives slowly.

Slide 35 - Open question

Maak de zin ontkennend (geen afkortingen).
Jimmy and I love ice cream.

Slide 36 - Open question

Maak de zin ontkennend (geen afkortingen).
The baby cries.

Slide 37 - Open question

Maak de zin ontkennend (geen afkortingen).
My grandparents live far away.

Slide 38 - Open question

Maak de zin ontkennend (geen afkortingen).
He goes to school by bus.

Slide 39 - Open question

Maak de zin ontkennend (geen afkortingen).
Birds fly south in winter.

Slide 40 - Open question

Maak de zin ontkennend (geen afkortingen).
His knee hurts.

Slide 41 - Open question

6

Slide 42 - Video

00:15
Wat is het voordeel van het gezichtsmasker?
A
Je kan geld besparen op spray tan.
B
Je kan een fortuin sparen in het masker.
C
Het masker houdt modder tegen.
D
De spray tan komt niet in je mond.

Slide 43 - Quiz

00:24
Door het gezichtsmasker ...
A
is je tegenstander zien met pokeren lastiger.
B
kan je niet meer verliezen met poker.

Slide 44 - Quiz

00:45
De wijn is ...
A
vies
B
geweldig
C
duur
D
goedkoop

Slide 45 - Quiz

00:53
Door het gezichtsmasker ...
A
kan je iemand niet zien gapen.
B
is gapen niet meer onbeleefd.
C
kan je iemand niet horen gapen.
D
gaap je minder snel.

Slide 46 - Quiz

01:17
Door het gezichtsmasker ...
A
wordt hij niet herkend.
B
is alles goedkoper.
C
durft hij weer condooms te kopen.

Slide 47 - Quiz

01:26
Wat moest er bij de tandarts gebeuren?
A
standaard controle
B
tanden bleken
C
tand trekken
D
schoonmaken van de tanden

Slide 48 - Quiz