herhalingsles 2.3 & 2.4 (23-10-'23)

1 / 40
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Naleven regels...
- Plaatsnemen volgens plattegrond
- telefoons in telefoontas op nummer (gebruik=lesverwijdering!)
- Stappenplan:
  1: naam op bord
  2: streepje erachter = strafwerk
  3: 2-de streepje = lesverwijdering + uur nakomen
- Grensoverschrijdens gedrag? --> direct lesverwijdering!

Slide 2 - Slide

Planning
--> herhalingsles 2.3 & 2.4
- samen opdrachten 2.3 & 2.4 bespreken
- quizzz

Slide 3 - Slide

BS 2.3: veranderingen in de puberteit

Slide 4 - Slide

Geslachtskenmerken
  • Primaire geslachtskenmerken: vanaf het begin aanwezig.
  • Secundaire geslachtskenmerken: later pas aanwezig.

Slide 5 - Slide

Mannen

Primair: balzak en penis
Secundair: groei van de penis, gespierder, lage stem, gezichtshaar, lichaamshaar, aanmaak zaadcellen
Vrouwen

Primair: vagina, schaamlippen
Secundair: groei van de borsten, rondere vormen, bredere heupen, rijping van eicellen, menstruaties
Secundair bij beide: groeispurt, okselhaar, schaamhaar, beenhaar, meer talg- en zweetklieren

Slide 6 - Slide

Hormonen
  • Deze geslachtskenmerken ontwikkelen door hormonen
  • Hormonen worden gemaakt in hormoonklieren
  • Hormonen werken specifiek, dus alleen op de organen die daar voor gevoelig zijn.

Mannelijk geslachtshormoon: testosteron
Vrouwelijk geslachtshormoon: oestrogenen


Slide 7 - Slide

Maakt oestrogeen
Maakt hormonen die aanmaak progesteron en testosteron regelen
Maakt testosteron

Slide 8 - Drag question

De hypofyse stuurt de eierstokken of teelballen aan om hormonen te gaan maken

Slide 9 - Slide

Testosteron

  • In teelballen
  • Zorgt voor productie zaadcellen
  • Zorgt voor secundaire geslachtskenmerken

Oestrogenen

  • In eierstokken
  • Zorgt voor rijping eicellen
  • Zorgt voor secundaire geslachtskenmerken


Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Menstruatie cyclus:
Begint op de eerste dag van de menstruatie
  1. Eerste twee weken: menstruatie en follikelrijping in de eierstokken
  2. Halverwege: ovulatie
  3. Na de ovulatie, gele lichaam ontstaat:
  • Geen bevruchting van de eicel: menstruatie start opnieuw
  • Wel bevruchting van eicel: zwanger

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Huiswerkopdrachten 2.3bespreken

opdrachten 1, 2, 3, 5, 6 en 7

Slide 15 - Slide

Bevruchting
  • Een eicel blijft na de ovulatie maar 12 tot 24 uur in leven
  • Een zaadcel kan in het lichaam van de vrouw 3 dagen in leven blijven

Slide 16 - Slide

Zoek de verschillen!

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Embryonale ontwikkeling

  1. Embryo neemt zuurstof en voedingsstoffen op uit baarmoederslijmvlies
  2. Placenta wordt gevormd
  3. Navelstreng wordt aangelegd
  4. Vruchtvliezen en vruchtwater wordt gevormd

Slide 20 - Slide

Placenta
  • Ontwikkelt zich in de baarmoeder, op de plek waar het klompje cellen zich heeft ingenesteld.
  • Placenta maakt hormonen die de hypofyse remmen --> geen hormonen meer voor de rijping van follikels en geen eisprong
  • Dus bloed van baby en moeder mengen niet

 

Slide 21 - Slide

Baby in de buik
Tot 3 maanden: embryo
Na 3 maanden: foetus

Bloed van de moeder stroomt NIET door baby

Navelstreng, placenta, vruchtwater, vruchtvliezen en embryo zijn ontstaan uit de bevruchte eicel

Slide 22 - Slide

Navelstreng
Navelstrengader: vervoert zuurstofrijk bloed en voedingsstoffen van de placenta naar het embryo


Navelstrengslagaders: vervoeren zuurstofarm bloed en afvalstoffen van het embryo naar de placenta

Slide 23 - Slide

Vruchtvliezen en -water

Zorgt voor bescherming tegen stoten, temperatuur-schommeling en uitdroging.
In het vruchtwater kan het embryo zich makkelijk bewegen!

Slide 24 - Slide








Eeneiige tweeling: ontstaan uit één eicel, beide kinderen hebben precies dezelfde chromosomen dus zien er vaak bijna hetzelfde uit. 2 jongens óf 2 meisjes!
Twee-eiige tweeling: ontstaan uit twee eicellen, beide kinderen hebben andere chromosomen dus zien er niet hetzelfde uit. Kan een jongen en een meisje zijn.

Slide 25 - Slide

Huiswerkopdrachten bespreken

BS 2.4: opdrachten 1, 2, 3, 5, 6, 7 en 8

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Wat is geen secundair geslachtskenmerk bij een vrouw?
A
Schaamhaar
B
Vagina
C
Borsten
D
Brede heupen

Slide 28 - Quiz

Wat is geen secundair geslachtskenmerk bij de man?
A
Schaamhaar
B
Zwaardere stem
C
Borsthaar
D
Teelballen

Slide 29 - Quiz

Hoe heten de mannelijke en vrouwelijke geslachtshormonen?
A
Mannelijk: insuline Vrouwelijk: testosteron
B
Mannelijk: testosteron Vrouwelijk: insuline
C
Mannelijk: oestrogenen Vrouwelijk: testosteron
D
Mannelijk: testosteron Vrouwelijk: oestrogenen

Slide 30 - Quiz

Wat is een ander woord voor eisprong?
A
Ovulatie
B
Orgasme
C
Endometrium
D
Follikel

Slide 31 - Quiz

Door hoeveel zaadcellen kunnen eicellen maximaal bevrucht worden?
A
1
B
2
C
23
D
46

Slide 32 - Quiz

Waardoor deelt een bevruchte eicel zich in meerdere cellen?
A
Meiose
B
Mitose
C
Reductiedeling
D
Gewone celdeling

Slide 33 - Quiz

Hoeveel chromosomen hebben deze cellen?
A
23
B
46
C
46 chromosoomparen
D
Geen

Slide 34 - Quiz

Waardoor blijft het baarmoederslijmvlies heel na bevruchting?
A
Doordat het klompje cellen het heel houdt
B
Doordat de placenta aangemaakt wordt
C
Doordat er hormonen aangemaakt worden bij de vrouw
D
Doordat de embryo hormonen maakt

Slide 35 - Quiz

Waar is de placenta mee verbonden?
A
Bloed van de baby
B
Bloed van de moeder
C
Navelstreng
D
Longen van de baby

Slide 36 - Quiz

Een kind in de buik heet tot 3 maanden een ...(1)... en daarna heet het een ...(2)...
A
1. foetus 2. embryo
B
1. foetus 2. baby
C
1. embryo 2. baby
D
1. embryo 2. foetus

Slide 37 - Quiz

Hoe krijgt een baby in de buik zuurstof?
A
Door te ademen
B
De navelstreng is een soort rietje naar buiten
C
Via de aders in de navelstreng
D
Een ongeboren baby heeft geen zuurstof nodig

Slide 38 - Quiz

Wat is/zijn functie(s) van de vruchtvliezen en vruchtwater?
A
Bescherming tegen uitdroging
B
Bescherming tegen stoten
C
Gaat temperatuur-schommelingen tegen
D
Allemaal

Slide 39 - Quiz

Welke stelling over eeneiige tweelingen is niet waar?
A
Komen uit twee eicellen en twee zaadcellen
B
Hebben dezelfde chromosomen
C
Zijn altijd hetzelfde geslacht
D
Zitten samen in de vruchtvliezen

Slide 40 - Quiz