VEI M4 10.5 De weg die impulsen afleggen 2023 2024

1 / 41
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes, text slides and 5 videos.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

10.5 De weg die impulsen afleggen

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Slide 4 - Video

Leerdoelen

* Je kunt de functies van reflexen noemen en je kunt een 
   reflexboog beschrijven.


Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

Kijk in je mail van school om de juiste link te volgen naar de Examensite.

Slide 7 - Slide

Examenvragen maken
Sluitspier
Bij sommige mensen werkt de sluitspier van de anus niet meer goed. Deze mensen hebben problemen met het ophouden van hun ontlasting. Door een operatie kan een nieuwe sluitspier worden gemaakt. Men maakt dan een spiertje uit een bil aan een kant los en legt dat spiertje in een lus om de darmuitgang.
Er worden elektroden in het spiertje aangebracht en verbonden met een apparaatje(pacemaker). De pacemaker kan via de elektroden impulsen afgeven aan het spiertje. De patiënt kan de pacemaker zelf aan- en uitzetten.
Komt de verbinding tussen de pacemaker en het spiertje in functie overeen met een uitloper van een bewegingszenuwcel, met een uitloper van een gevoelszenuwcel of met een uitloper van een schakelzenuwcel?
A.  met een uitloper van een bewegingszenuwcel
B.  met een uitloper van een gevoelszenuwcel
C.  met een uitloper van een schakelzenuwcel

Moet de patiënt de pacemaker inschakelen of uitschakelen als hij op het toilet zijn ontlasting kwijt wil? Leg je antwoord uit.

 
Voor alle eindexamens, zie www.alleexamens.nl. Voor de perfecte voorbereiding op je eindexamen, zie www.sslleiden.nl.
Onder andere door de peristaltische bewegingen van de endeldarm wordt de inhoud van
de darm naar buiten gewerkt.
2p 14 ■ Maakt de dikke darm peristaltische bewegingen? En de dunne darm?
A geen van beide
B alleen de dikke darm
C alleen de dunne darm
D zowel de dikke darm als de dunne darm
Kinderen onder de twee jaar kunnen hun ontlasting nog niet goed ophouden. Zij kunnen
de sluitspier van de anus nog niet bewust gebruiken. Bij hen wordt het ontlasten nog
helemaal door middel van een reflex geregeld.
2p 15 ■ Verlopen de impulsen van deze reflex via schakelcellen in de grote hersenen? En via
schakelcellen in het ruggenmerg?
A alleen via schakelcellen in de grote hersenen
B alleen via schakelcellen in het ruggenmerg
C zowel via schakelcellen in de grote hersenen als via schakelcellen in het ruggenmerg

Slide 8 - Slide

Belangrijke begrippen in de tekst
Sluitspier
Bij sommige mensen werkt de sluitspier van de anus niet meer goed. Deze mensen hebben problemen met het ophouden van hun ontlasting. Door een operatie kan een nieuwe sluitspier worden gemaakt. Men maakt dan een spiertje uit een bil aan een kant los en legt dat spiertje in een lus om de darmuitgang.
Er worden elektroden in het spiertje aangebracht en verbonden met een apparaatje(pacemaker). De pacemaker kan via de elektroden impulsen afgeven aan het spiertje. De patiënt kan de pacemaker zelf aan- en uitzetten.
■ Komt de verbinding tussen de pacemaker en het spiertje in functie overeen met een uitloper van een bewegingszenuwcel, met een uitloper van een gevoelszenuwcel of met een uitloper van een schakelzenuwcel?
A. met een uitloper van een bewegingszenuwcel
B. met een uitloper van een gevoelszenuwcel
C. met een uitloper van een schakelzenuwcel

■ Moet de patiënt de pacemaker inschakelen of uitschakelen als hij op het toilet zijn ontlasting kwijt wil? Leg je antwoord uit.

Slide 9 - Slide

Uitwerking examenvraag Sluitspier
  • A: De pacemaker geeft via elektroden impulsen af aan een spiertje. Ook een uitloper van een bewegingszenuwcel leidt impulsen, afkomstig van het centrale zenuwstelsel, naar een spier (of een klier).
Door een uitloper van een gevoelszenuwcel gaan impulsen van een zintuigcel naar het centrale zenuwstelsel.
Uitlopers van een schakelcel leiden impulsen van de ene zenuwcel naar de andere zenuwcel.

  • Het spiertje moet zich ontspannen/de opening moet groter worden/de sluitspier moet geopend worden. Hij moet de pacemaker/het (spiertje) dus uitschakelen.

Slide 10 - Slide

Kennis opfrissen
Log snel in in Lesson Up!

Slide 11 - Slide

... geleiden impulsen van zenuwcellen naar zenuwcellen
A
Gevoelszenuwcellen
B
Schakelzenuwcellen
C
Bewegingszenuwcellen

Slide 12 - Quiz

In de tekst hiernaast is spraken van uitlopers van zenuwcellen. Hoe heten die zenuwcellen?
A
Bewegingszenuwcellen
B
Gevoelszenuwcellen
C
Schakelcellen

Slide 13 - Quiz

Geef de onderdelen in de juiste volgorde:
1. Impulsen gaan via zenuwen naar de hersenen.
2. In de zintuigcellen worden prikkels omgezet tot impulsen.
3. De impulsen worden via de zenuwen naar spieren/ klieren geleid.
4. In de hersenen worden de impulsen verwerkt en ontstaan er nieuwe impulsen.
A
2-4-3-1
B
2-3-4-1
C
2-1-4-3
D
2-1-3-4

Slide 14 - Quiz

Wat zijn impulsen?
timer
0:30
A
Het gebruiken maken van je spieren om te bewegen.
B
Een invloed vanuit het milieu op een organisme.
C
Elektrische signalen die door zenuwen worden voortgeleid.
D
Een kronkelende beweging in het lichaam.

Slide 15 - Quiz

Wat doen de kleine hersenen?
A
Zorgen ervoor dat je spieren werken en je in evenwicht blijft
B
Zorgen ervoor dat je dingen in je omgeving waarneemt, zoals licht
C
Sturen bliksemsnelle reacties naar je lijf (reflex)
D
Verdelen de impulsen die binnenkomen vanuit je romp en ledematen naar de rest van je hersenen

Slide 16 - Quiz

In de tekening zie je het ruggenmerg van binnen.
in het ruggenmerg vind je vooral:

A
schakel - en bewegingszenuwcellen
B
schakelzenuwcellen
C
schakel- en gevoelszenuwencellen

Slide 17 - Quiz

De afbeelding is een
doorsnede van
het ruggenmerg.
Het ruggenmerg hoort
bij het...
A
Centrale zenuwstelsel
B
De hersenen
C
De zenuwen

Slide 18 - Quiz

In de wervelkolom ligt je ruggenmerg. Wat doet het ruggenmerg?
A
schokken opvangen.
B
Signalen van de hersenen naar de zenuwen sturen.
C
zorgen voor goede beweging.
D
het is geel beenmerg, dus vetopslag

Slide 19 - Quiz

Aantekening: Pak je schrift en een pen

Slide 20 - Slide

Bij het reageren op prikkels kunnen impulsen op verschillende manieren door het zenuwstelsel worden doorgegeven.
Je kunt bewust reageren (gewilde beweging)
of reageren in een reflex.

Bewuste (gewilde) beweging
Reflex/Onbewuste beweging

Slide 21 - Slide

Bewuste beweging
(gewilde beweging)
Reflex
(onbewuste beweging)

Slide 22 - Slide

Bewuste reactie
  • Je wordt geduwd , je kijkt en duwt terug.
  • De hersenen bepalen wat er gebeurt en geven een impuls af naar een spieren.

  • Het kijken en terugduwen is een bewuste reactie. Bij een bewuste reactie lopen de impulsen altijd eerst via de hersenen. Deze geven op hun beurt nieuwe impulsen en de reactie volgt.

Slide 23 - Slide

Bewuste reactie
Voorbeeld: je wordt geduwd , je kijkt en duwt terug.

De hersenen bepalen wat er gebeurt en geven een impuls af naar een spier.

Slide 24 - Slide

Bewuste reactie (via de hersenen)

Slide 25 - Slide

Reflexen
  • Een reflex is een vaste, snelle, onbewuste reactie op een bepaalde prikkel.
  • De snelheid is vaak nodig om het lichaam te beschermen tegen beschadiging.
  • Reflexen zijn ook nodig om om een goede lichaamshouding te behouden. Bijvoorbeeld het bewaren van je evenwicht.
  • Andere voorbeelden zijn de kniepeesreflex en de pupilreflex

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Video

Reflex = Onbewuste reactie
Omdat een reflex heel snel moet, nemen de impulsen de kortste route
Ze gaan naar het centraal zenuwstelsel en via schakelcellen direct door naar de spieren. Dus NIET (eerst) naar de hersenen.

In het geval van pijn gaan er ook impulsen naar de hersenen, maar de pijn neem je pas waar ná de reflex. 

Slide 28 - Slide

Reflex (onbewuste reactie)
Beschermen je lichaam
Impuls neemt korste route; de hersenen doen NIET mee!

Eventuele pijn voel je pas ná de reflex. Dit is dan weer een bewuste beweging; de hersenen hebben pijn waargenomen!

Slide 29 - Slide

Onbewuste beweging= Reflex (niet via de hersenen)

Slide 30 - Slide

Bewuste beweging
(gewilde beweging)
Reflex
(onbewuste beweging)

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide


De weg die impulsen bij een reflex afleggen wordt een reflexboog genoemd.
Kniepeesreflex
Pupilreflex
Niesreflex
Zuigreflex (baby)
Terugtrekreflex

Slide 33 - Slide

Wat is een reflex?
A
Een vaste snelle reactie op een bepaald impuls
B
Een vaste snelle reactie op een bepaalde prikkel
C
Een afwisselende snelle reactie op een bepaalde prikkel
D
Een afwisselende trage reactie op een bepaalde impuls

Slide 34 - Quiz

Wat is een aangeboren reflex?
A
zuigreflex
B
lachreflex
C
schreeuwreflex
D
kruipreflex

Slide 35 - Quiz

Hoe verloopt een reflex?
A
Altijd via Hersenstam
B
Altijd via Ruggenmerg
C
Altijd via Grote Hersenen
D
Soms via Hersenstam en soms via Ruggenmerg

Slide 36 - Quiz

Een reflex verloopt automatisch.
Word je je bewust van een reflex?
A
Nee, want het gaat automatisch
B
Nee, nooit
C
Ja, direct
D
Ja, later

Slide 37 - Quiz

De reflexboog van je knie reflex gaat via ....
A
het ruggenmerg
B
de hersenstam
C
de kleine hersenen
D
de grote hersenen

Slide 38 - Quiz

Welke is geen reflex?
A
Snel een kroket opeten
B
Je hoofd omdraaien bij een hard geluid
C
Knipperen met je ogen als je door een wolk vliegjes fietst
D
Je hart gaat sneller kloppen bij gevaar

Slide 39 - Quiz

Aan de slag!
Pak je boek er bij en ga naar 10.5

Maak de opdrachten volgens je planner

Slide 40 - Slide

Slide 41 - Video