What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
woensdag 26 februari
woensdag 26 februari
zelfstandig werken
uitleg A2, thema 1,2 bijvoeglijke naamwoorden
uitleg A2 thema 3,4 scheidbaar werkwoord en om...te
geen nee- geen ja- geen uh- geen 3 seconden stilte
1 / 31
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
This lesson contains
31 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
woensdag 26 februari
zelfstandig werken
uitleg A2, thema 1,2 bijvoeglijke naamwoorden
uitleg A2 thema 3,4 scheidbaar werkwoord en om...te
geen nee- geen ja- geen uh- geen 3 seconden stilte
Slide 1 - Slide
Het bijvoeglijke naamwoord.
Wat betekent dat???
Slide 2 - Slide
Staat het
aan het einde
vd zin?
Dan schrijf je de
kortste vorm
.
Bijvoorbeeld: De auto is
rood.
De spiegel is
klein.
Het huis is
ruim.
Slide 3 - Slide
Staat het woord
voor een ding of mens
?
Dan krijgt het een
e
.
Bijvoorbeeld: De
rod
e
auto
De
klein
e
spiegel
Het
ruim
e
huis
Slide 4 - Slide
Gebruik je het lidwoord "
Een
"
Dan krijgt het geen
e
.
Bijvoorbeeld:
Een
mooi huis
.
Een
dik boek
.
Een
leuk verhaal
.
Slide 5 - Slide
Bij woorden met
1 klinker met daarna 1 medeklinker
aan het einde, krijg je:
Dus bij een
korte
klank!
De stoel is wi
t.
- De wi
tt
e stoel.
Het kleed is di
k.
- Het di
kk
e kleed.
De patat is ve
t.
- De ve
tt
e patat.
De emmer is vo
l.
- De vo
ll
e emmer.
Slide 6 - Slide
Bij woorden met
2 dezelfde klinkers en 1 medeklinker
aan het einde, krijg je:
Dus bij een
lange
klank!
De kast is gr
oot
. - De gr
ote
kast.
De tafel is l
aag
. - De l
age
tafel.
De doos is l
eeg
. - De l
ege
doos.
De citroen is z
uur
- De z
ure
citroen.
Slide 7 - Slide
Bij woorden met
2 klinkers
of
een
ij
, met daarna een
s
of een
f
, krijg je:
Het kleed is grij
s
. - Het grij
ze
kleed.
Het kind is lie
f
. - Het lie
ve
kind.
De man is boo
s
. - De bo
ze
man.
Het paard is braa
f
. - Het bra
ve
paard.
Slide 8 - Slide
Woorden voor
materialen
krijgen
geen e, maar
-en
:
De tafel is
van hout
. - De hout
en
tafel.
Het kleed is
van wol
. - Het woll
en
kleed.
Het beeld is
van marmer.
- Het marmer
en
beeld.
Het zwaard is
van ijzer.
- Het ijzer
en
zwaard.
Slide 9 - Slide
hout
Ik heb een..........kast.
Slide 10 - Open question
Mijn zus is zwanger. Zij heeft een............buik.
Slide 11 - Open question
grijs
De ...........olifant
Slide 12 - Open question
groot - klein:
Ik zie een .........en een ..............hond.
Slide 13 - Open question
lekker
Het .................ijsje
Slide 14 - Open question
mooi
Een ................huis
Slide 15 - Open question
vies
De....................schoenen
Slide 16 - Open question
lief
De ..................hond en een..............poesje
Slide 17 - Open question
Scheidbaar werkwoord
Deze hond vindt het niet leuk dat we hem
uitlachen
!
Slide 18 - Slide
Het scheidbare werkwoord
Deze hond vindt het niet leuk dat we hem
uitlachen
!
uitlachen = lachen + uit
scheidbaar werkwoord + voorzetsel
werkwoord
Slide 19 - Slide
Wat is een scheidbaar werkwoord?
Een scheidbaar werkwoord heeft 2 woorden:
een
werkwoord
en een
ander woord
. Meestal is dit een voorzetsel.
schoonmaken
=
schoon
+
maken
aankomen
=
aan
+
komen
nadenken
=
na
+
denken
Slide 20 - Slide
Hoe gebruik je een scheidbaar werkwoord?
Je schrijft eerst
wie/wat (onderwerp).
Dan het
werkwoord
dat je aanpast aan de wie/wat. Het
andere woord
staat op de laatste plaats in de zin:
Ik
maak
de keuken
schoon
.
De trein
komt
om 10:00 uur
aan
.
Wij
denken
eerst
na
.
Slide 21 - Slide
Ik lach hem niet uit!
Wat is het onderwerp?
A
ik
B
hem
Slide 22 - Quiz
Ik lach hem niet uit!
Wat is het scheidbare werkwoord?
A
lachen
B
uitlachen
Slide 23 - Quiz
Ik maak de keuken schoon.
Wat is het onderwerp?
A
de keuken
B
ik
Slide 24 - Quiz
Ik maak de keuken schoon.
Wat is het scheidbare werkwoord?
A
schoonmaken
B
maken
Slide 25 - Quiz
Ik ga de straat oversteken.
Wat zijn de werkwoorden?
A
ik + ga
B
over + steken
C
ga + oversteken
D
ik + de straat
Slide 26 - Quiz
Ik ........ een briefje voor mijn moeder ..... (ophangen)
Slide 27 - Open question
Zij ....... haar vriend vanavond ......
(opbellen)
Slide 28 - Open question
Ik ....... mijn kinderen bij school ......
(ophalen)
Slide 29 - Open question
Pim ....... het lesje uit het boek ......
(overschrijven)
Slide 30 - Open question
Zij ....... hun vrienden voor morgen ......
(uitnodigen)
Slide 31 - Open question
More lessons like this
Spelling van de bijvoegelijke naamwoorden
October 2024
- Lesson with
14 slides
NT2
MBO
Studiejaar 2
Bijvoegelijke naamwoorden
February 2023
- Lesson with
14 slides
NT2
MBO
Studiejaar 2
Wi St herh A2 TC 1.9 en 7.12
November 2022
- Lesson with
11 slides
NT2
MBO
Studiejaar 2
Bijvoegelijke naamwoorden
October 2024
- Lesson with
14 slides
NT2
MBO
Studiejaar 2
A2: Scheidbare werkwoorden vervolg
December 2022
- Lesson with
20 slides
NT2
MBO
Studiejaar 2
A2: Scheidbare werkwoorden
September 2023
- Lesson with
17 slides
NT2
MBO
Studiejaar 2
A2: Scheidbare werkwoorden
April 2024
- Lesson with
24 slides
NT2
MBO
Studiejaar 2
A2: Scheidbare werkwoorden
March 2022
- Lesson with
24 slides
NT2
MBO
Studiejaar 2