Dag 5

Woordenschat
Vandaag leer je vijf (nieuwe) woorden bij het thema: 
Bellen en Mailen

Schrijf het woord op en ook de betekenis.

1 / 18
next
Slide 1: Slide
NT2BasisschoolGroep 8

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Woordenschat
Vandaag leer je vijf (nieuwe) woorden bij het thema: 
Bellen en Mailen

Schrijf het woord op en ook de betekenis.

Slide 1 - Slide

het email-adres
  • het adres waarop je digitale post ontvangt of waarvandaan je digitale post stuurt;
  •  Werkwoord: e-mailen
  • In het email-adres staat altijd een @
  • Zin: Mijn emailadres is ost@scholenaanzee.nl.
  • Zin: Ik heb geen emailadres. Je kan mij geen e-mail sturen.

Slide 2 - Slide

de maatregel
  • dat wat je doet om iets op te lossen of te veranderen;
  •  een regel die je bedenkt, om ervoor te zorgen dat iets beter wordt.
  • Zin: De maatregel in de nieuwe school, is dat je in de pauze in de kantine bent.
  • Zin: Roken mag niet bij de school, dat is een maatregel.

Slide 3 - Slide

noteren
  • opschrijven om te onthouden
  •   hij noteerde, hij heeft genoteerd
  • Zin: Ik noteer op een briefje welke boodschappen ik moet halen.
  • Zin: De agent noteerde het adres van de man.

Slide 4 - Slide

opbellen

  • via de telefoon contact zoeken
  • bellen, telefoneren
  • een deelbaar werkwoord: ik belde op
  • Zin: Wil je mij vandaag opbellen, ik ben vanmiddag thuis.
  • Zin: De docent belde mij vanmorgen op, om te zeggen dat we geen les hebben vandaag.

Slide 5 - Slide

zelfstandig
  • niet van iemand of iets afhankelijk
  • een woord dat een persoon of een zaak een naam geeft en waar je ‘de’ of ‘het’ voor kunt zetten  :‘vrouw’, ‘fiets’ en ‘droom’ zijn zelfstandige naamwoorden
  • Zin: Zij laten hun oudste dochter zelfstandig naar school fietsen.
  • Zin: Mijn dochters zijn heel zelfstandig, ze kunnen zelf de was doen.

Slide 6 - Slide

Wat betekent :
noteren
A
iets vergeten
B
iets niet opschrijven
C
iets opschrijven
D
morgen is het zondag

Slide 7 - Quiz

Geef een ander woord voor het woord :
opbellen
A
appen
B
telefoneren

Slide 8 - Quiz

Wat is een maatregel?
A
een regel om iets beter te maken
B
iets wat mag
C
een afspraak
D
een dag die heel leuk is

Slide 9 - Quiz

heb jij een email-adres?

Slide 10 - Mind map

Wat betekent zelfstandig?
A
iets samen doen
B
iets zelf kunnen doen
C
iets niet kunnen doen
D
niets doen

Slide 11 - Quiz

Opdracht: welk woord hoort in de zin?
Welk woord hoort in de zin? Schrijf alleen het woord op, niet de hele zin!

Slide 12 - Slide

Mijn broertjes gaan ...................... naar school.

Slide 13 - Open question

Wij hebben opa en oma .................. .

Slide 14 - Open question

Wil jij de woorden ................., dan kun je ze onthouden.

Slide 15 - Open question

Wat is jouw ........................ ? Dan kan ik je die brief sturen.

Slide 16 - Open question

Wat is de nieuwe ..................... op school?

Slide 17 - Open question

Zinnen maken

Het rad draait een naam. Zie je jouw naam? Dan maak je 1 zin met één of meer woorden: 
het email-adres, de maatregel, noteren, opbellen en zelfstandig


Slide 18 - Slide