2.vwo.U3.P2 week 5-8 december-januari 2025

Bijvoeglijk naamwoord (2)
1/3                                                                                          2/3                                                                                    3/3
1 / 47
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 47 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Bijvoeglijk naamwoord (2)
1/3                                                                                          2/3                                                                                    3/3

Slide 1 - Slide

Het bijvoeglijk naamwoord
  • Herhaling leerjaar 1
  • Onregelmatige vormen
  • Plaats van het bijvoeglijk naamwoord 

Slide 2 - Slide

Het bijvoeglijk naamwoord
Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over personen of dingen, dus over een zelfstandig naamwoord

Slide 3 - Slide

mannelijk
vrouwelijk
enkelvoud
-
-e
meervoud
-s
-es
mannelijk
vrouwelijk
enkelvoud
petit
petite
meervoud
petits
petites
Het bijvoeglijk naamwoord

Slide 4 - Slide

De vorm van het bijvoeglijk naamwoord (p.30 -34)
Zelfstandig naamwoord is: 
mannelijk
vrouwelijk
enkelvoud
-
+e
meervoud
+s
+es
voorbeeld
voorbeeld
enkelvoud
Il est petit
Elle est petite
meervoud
Ils sont petits
Elles sont petites

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Bijvoeglijke naamwoorden die eindigen op -e of -s (blz. 133)
Eindigt een bijvoeglijk naamwoord op een -e? Dan krijgt het geen extra e bij de vrouwelijke vorm.
un garçon timide - une fille timide

Eindigt een bijvoeglijk naamwoord op een -s? Dan krijgt het geen extra s bij de mannelijke vorm in het meervoud.
un éléphant gris - des éléphants gris

Slide 7 - Slide

het bijvoeglijk naamwoord
over wat zegt het bijvoeglijk naamwoord iets?
Wat gebeurt er met het bijvoeglijk naamwoord als het onderwerp: vrouwelijk enkelvoud is?
                          mannelijk meervoud is?
                          vrouwelijk meervoud is?
Schrijf de vier onregelmatige bijvoeglijke naamwoorden op.
Schrijf de vrouwelijke vormen op van de onregelmatige bijvoeglijke naamwoorden op. 
Schrijf de meervoudsvormen op van de onregelmatige bijvoeglijke naamwoorden op.
Wanneer krijgt een bijvoeglijk naamwoord geen extra e?
Wanneer krijgt een bijvoeglijk naamwoord geen extra s?

                          

Slide 8 - Slide

Plaats van het bijvoeglijk naamwoord

Slide 9 - Slide

Het bijvoeglijk naamwoord - plaats
De volgende bijvoegelijke naamwoorden komen voor het zelfstandig naamwoord:                                      
  1.  beau = mooi
  2.  bon = goed/lekker
  3. grand = groot
  4. petit = klein


5 vieux = oud
6 nouveau = nieuw

Slide 10 - Slide

Het bijvoeglijk naamwoord - vorm
mannelijk enkelvoud
mannelijk meervoud
vrouwelijk enkelvoud
vrouwelijk meervoud
vertaling
bon
bons
bonne
bonnes
goed
beau
beaux
belle
belles
mooi
nouveau
nouveaux
nouvelle
nouvelles
nieuw
vieux
vieux
vieille
vieilles
oud

Slide 11 - Slide

VORM van het bijvoeglijk naamwoord

Slide 12 - Slide

Onregelmatige bijvoeglijk naamwoorden
man. enk.
vrouw. enk.
man. mv.
vrouw. mv.
vertaling
beau
belle
beaux
belles
mooi
nouveau
nouvelle
nouveaux
nouvelles
nieuw
vieux
vielle
vieux
vieilles
oud

Slide 13 - Slide

   Het bijvoeglijk naamwoord
Bijzondere mannelijk meervoud

 -eau
Als het bijv.naamwoord eindigt op -eau, komt er een -x achter bij mannelijk meervoud.
Bv.: mes nouveaux voisins
 -al
Als het bijv.naamwoord eindigt op -al, eindigt het mannelijk meervoud op -aux.
Bv: les musées nationaux

Slide 14 - Slide

Het bijvoeglijk naamwoord

Slide 15 - Slide

Het bijvoeglijk naamwoord

Slide 16 - Slide

Het bijvoeglijk naamwoord

Slide 17 - Slide

Het bijvoeglijk naamwoord

Slide 18 - Slide

                    Grammaire bijv nw 

Slide 19 - Slide

 bijv nw (vervolg)
frère Jacques lied

Slide 20 - Slide

des sujets divers (3) met o.a. mary glasgow 
description ma meilleure amie, les pièsces de ma maison

https://fr.maryglasgowplus.com/videos hiervoor is een abonnement vereist 

Slide 21 - Slide

2V.U3. week 5 - 2 december     C'est qui, c'est quoi?
Leerdoelen week 5
Introductie U3 Civilisation
In dit hoofdstuk gaan leerlingen leren:
 Décrire un objet (PARLER)
 Décrire une personne (ÉCRIRE)
 U3 apprendre 5 uitleg bijvoeglijk naamwoord
 U3 apprendre 10 meervoud ZN bijzondere vormen
 Maken U3 Grammaire II klassikaal
 Écrire U3 ex.24,25


Slide 22 - Slide

2V.U3. week 5 - 2 december  C'est qui, c'est quoi?
Overschrijven in grammaschrift (noteer dat je begint aan aantekeningen die horen bij Unité 2)en leren
• U3 apprendre 3 – verbe mettre (TT en VTT)
• verbe prendre p.136 (TT en VTT)
• verbes réguliers op ER (TT en VTT met avoir en être) §8.1 en 8.2 p.137,138
Zet de vertalingen erbij
Oefenen op www.verbuga.eu
Herhalen
• De TT van avoir en être
• apprendre 3 – verbe pouvoir (TT en VTT)
• verbe faire p.134 (TT en VTT)
• verbe vouloir p.136 (TT en VTT)
Oefenen op www.verbuga.eu









Slide 23 - Slide

2V.U3. week 5 -  2 december  C'est qui, c'est quoi?

Slide 24 - Slide

2V.U3. week 6 - 9 december     C'est qui, c'est quoi?
09-12-24
SO verbes in les 1
U2 A3 + verbes révision !
U3 A3 + verbes révision !
+ klokkijken U2 A10 Leerdoel week 6
Écouter U3
ex. 11A,B (bijvoeglijk naamwoord)
ex. 14B
Parler U3
ex. 18 (herhalen bijvoeglijk naamwoord), 22A,B (décrire un objet)
Oefenen met décrire un objet (apart woordenlijstje gebruiken)



Slide 25 - Slide

2V.U3. week 6 - 9 december  C'est qui, c'est quoi?
Leren voor het SO
 Grammaire I U2U3
 Grammaire I Extra U2U3
Oefenen op www.verbuga.eu voor het SO
Leren
U3 apprendre 5
U3 apprendre 10



Slide 26 - Slide

2V.U3. week 6 -  9 december   C'est qui, c'est quoi?

Slide 27 - Slide

2V.U3. week 7 - 16 december     C'est qui, c'est quoi?
16-12-24
SO Grammaire in les 1
U2 A5
U3 A5
U3 A10 Leerdoel week 7
Écrire U3 ex. 26,28,29,30 (décrire une personne)
Oefenen met décrire une personne (apart woordenlijstje gebruiken)

Slide 28 - Slide

2V.U3. week 7 - 16 december  C'est qui, c'est quoi?
Leren voor het SO
U2 apprendre 5
U3 apprendre 5
U3 apprendre 10
Herhalen dmv Grammaire Extra ONLINE

Slide 29 - Slide

2V.U3. week 7 -  16  december   C'est qui, c'est quoi?

Slide 30 - Slide

2V.U3. week 8 - 6 januari      C'est qui, c'est quoi?
Leerdoel week 8
Oefenen voor het mondeling

Slide 31 - Slide

2V.U3. week 8 - 6 januari   C'est qui, c'est quoi?
Leerdoel week 8
Oefenen voor het mondeling

Slide 32 - Slide

2V.U3. week 8 -  6 januari   

Slide 33 - Slide

2V.U3. week 9  toetsweek vanaf woensdag    

Slide 34 - Slide

2V.U3. week 9  toetsweek vanaf woensdag 

Slide 35 - Slide

2V.U3. week 8 -   toetsweek vanaf woensdag    

Slide 36 - Slide

Écouter 
  • Luistervaardigheid / Luva / Écouter 
  • SO : 30/1/24 U2+ U1

Je kunt Franse tot in detail  gesprekken verstaan

Slide 37 - Slide

2V U3 C'est qui? C'est quoi ?

Luva 1,2,4
Leren Appr 4
controleren 9,10,11,12,13 online
luva ex 14
m.ex 10 
ex 8 afmaken

Slide 38 - Slide

2V U3 C'est qui? C'est quoi ?
le chat et la chatte  de kat en de kater

Slide 39 - Slide

mettre   https://www.vertalen.nu/vervoeging?vervoeg=mettre&taal=fr
zet de juisrte vorm van mettre in de zin
contextzinnen mettre :  vertaal het ww mettre in deze zinnen
1.Je met................... délicatement mon cadeau dans le sac.
2. Nous met............. notre uniforme pour aller à l'école.
3. Ils met..................... beaucoup de temps pour venir ces jours-ci.
4. S'il vous plaît, vous met............... vos manteaux pour sortir dans la cour.
5. Avant le repas, il met............... la table pour aider sa maman.
6. Tu met.............. cet argent dans ta poche pour ne pas le perdre.
7. Je suis sûr que vous met................... trop de temps pour faire l'exercice.
8. Adriana met................. un bonbon dans sa bouche et le déguste lentement.
9. Après leur journée de pêche, le père et le fils met.................... les poissons dans le seau.
10. Nous met..................... nos crayons sur la table et attendons le thème de l'examen.











Slide 40 - Slide

2V U3 C'est qui? C'est quoi ?

Denk aan de routine: portable wegleggen, vaste plek opzoeken, schoolregels, spullen pakken, vast werken.

Slide 41 - Slide

2V U3 C'est qui? C'est quoi ?
le dix janvier.
corriger Lire Extra U2
expliquer : Mettre Théorie

buts / objectifs U3
1. mettre
2. bijv nw
3. décrire un objet ou une
     personne
4. voca, phrases

Slide 42 - Slide

Bijv nw

Slide 43 - Slide

Grammaire bijv nw, 

Slide 44 - Slide

2V.U2. Sport et passions                                                                                      wk 48
Denk aan de routine: portable wegleggen, vaste plek opzoeken, schoolregels, spullen pakken, vast werken.  Plan: 2.4 Parler
A2A
dictee
2.6 Parler ex 17 t/m ex 22
https://thiememeulenhoff.bbvms.com/p/basic_720_400_ap/c/5580328.html 










PASSÉ COMPOSÉ LIED jE T' AI TOUT DONNÉ  




Slide 45 - Slide

        à noter  dans ton cahier
Doel: ik kan een voorwerp,dier,ding beschrijven.
ex 17 : Zegswijzen:
1. avec  cet objet , on peut ..................   = met dit voorwerp kun je ..........
2.cet objet ressemble à ..........                 = dit voorwerp lijkt op....
3. cet objet /ce truc/ ça    sert à......        = dit voorwerp/ding/dat  dient om....
     servir à = dienen tot   ( denk aan "service" je wilt iemand van dienst zijn/service aanbieden)
4. c'est un truc  pour + infinitief              = dat is een ding om ....+ infinitief 

Slide 46 - Slide

A2A         à noter  dans ton cahier
en fer = ijzeren    /  van ijzeren                                 lourd  =  zwaar
en verre = glazen   / van glas                                    léger =  licht
en argent = zilveren                                                      grand = groot
en or = gouden  / van goud                                        petit    = klein 
en bois
portemonnaie   porter la monnaie ( dragen van geld)  portemonn
carré  =  vierkant
rectangulaire = rechthoekig
de taille moyenne = van gemiddelde grootte

Slide 47 - Slide