The only difference is when you use it. So write that down.
1. Will
* als je iets voorneemt of beslist op het moment van spreken: Oh, we're out of Fanta. I will go buy some.
* Om aan te geven dat iets in de toekomst gaat gebeuren: It will rain tomorrow.
*Bij een wens, veronderstelling, belofte, aanbod, verzoek of voorspelling: We promise we will be on time.