quiz periode 3

quiz periode 3
1 / 33
next
Slide 1: Slide
HelpendeMBOStudiejaar 2

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 77 min

Items in this lesson

quiz periode 3

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Waar moet je altijd je handen wassen?


A
Alleen na een handeling
B
Voor én na elke handeling
C
Alleen vóór een handeling
D
Alleen bij vieze handelingen

Slide 2 - Quiz

This item has no instructions

URINEOPVANGZAK LEGGEN & VERVANGEN

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Wat moet je doen voordat je het aftapkraantje aanraakt?

A
Even wachten
B
Desinfecteren met 70% alcohol
C
Kraantje verwarmen
D
Handschoenen uittrekken

Slide 4 - Quiz

This item has no instructions

Wat moet je rapporteren na het legen van een opvangzak?
A
De hoeveelheid urine
B
De kleur van urine
C
Afwijkende geur van urine
D
A,B,C

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

OGEN DRUPPELEN: Wat moet de cliënt doen na het druppelen?
A
Meteen rechtop zitten
B
Ogen dichtknijpen
C
Ogen sluiten (niet knijpen) en traanbuisje dichtdrukken
D
In de ogen wrijven

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

OREN DRUPPELEN
Wat moet je controleren vóór je oordruppels toedient?
A
Of het oor open is
B
Of de druppels warm zijn
C
Vervaldatum en juiste medicatie/cliënt
D
Of je zelf goed hoort

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

HUID ZALVEN
Waarom draag je handschoenen bij het aanbrengen van zalf?
A
Ziet er netjes uit
B
Bescherming tegen medicatie
C
Tegen de kou
D
Je handen blijven droog

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Hoe pak je zalf uit een potje
A
Met een vinger
B
Met een schoon stokje
C
Met een gaasje
D
Direct op de huid

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

e hebt net een handeling gedaan. Wat hoort niet bij afronden?

A
Handen wassen
B
Pauze nemen
C
Rapporteren
D
Opruimen

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Wat inspecteer je bij een wond?
A
Kleur, geur, wondvocht, grootte, diepte
B
Of het verband past
C
Of de pleister goed zat
D
Of het bloederig is

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Waar let je op bij het toedienen van oordruppels?

A
Dat je waarschuwt: kan koud/pijnlijk zijn
B
Dat je eerst het oog druppelt
C
Dat je goed hoort
D
Dat het oor nat is

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Waarvoor gebruik je een transdermale pleister?
A
Voor het toedienen van medicijnen via de huid
B
Voor de geur
C
Voor het afplakken van een wond
D
Voor orale medicatie

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Wat doe je na het oor druppelen?
A
Laat de cliënt 5 minuten op zijn zijj liggen
B
Niets
C
Datum konrtoleren
D
Zet een pleister op het oor

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Waarvoor gebruik je Microlax?
A.
B.
A
Bij obstipatie voor snelle stoelgang
B
Tegen koorts
C
Tegen allergie
D
Bij een huidwond

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Wat is belangrijk bij het aantrekken van steunkousen bij een cliënt met oedeem?
A
Steunkousen geleidelijk en voorzichtig aantrekken
B
Alleen bij warm weer
C
Benen waxen
D
Eerst koud water gebruiken

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Wat observeer je bij het bewustzijn?
A
Hoeveel de cliënt eet
B
Of de cliënt reageert op aanspreken, pijn of aanraking C.
C
of de client kan ruzie maken
D
Of de cliënt lacht

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Wat is ergonomisch werken?
A
Schoon werken
B
De ruimte kleurrijk inrichten
C
Een juiste werkhouding aannemen
D
De ruimte ventileren

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Wat observeer je bij ademhaling?
A
Hoe vaak en hoe diep iemand ademt
B
De hartslag
C
Kleur van de tanden
D
Hoe vaak iemand hoest

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Acute situaties: Wat doe jij als een cliënt jou niet binnenlaat in de woning?
A.

A
Je forceert de deur, want je hebt een zorgtaak.
B
Je blijft voor de deur wachten tot de cliënt open doet.
C
Je belt een collega of je leidinggevende om te overleggen wat te doen.
D
Je loopt gewoon weg en komt een andere keer terug.

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Wat doe jij als een cliënt boos wordt en agressief reageert?

A
Je schreeuwt terug zodat de cliënt stopt.
B
Je negeert de cliënt en blijft je werk doen.
C
Je blijft rustig en zorgt eerst voor je eigen veiligheid.
D
Je maakt stiekem een opname met je telefoon.

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

Wat doe jij als een cliënt flauwvalt tijdens de zorg?

A
Je laat de cliënt liggen en belt je moeder.
B
Je blijft rustig, controleert de situatie en belt direct hulp.
C
Je panikeert en rent weg
D
Je gooit water over de cliënt zodat die wakker wordt.

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Hoe herken je apathie bij een zorgvrager? (3 goede antworden)
A
De zorgvrager reageert niet op vragen of gesprekken
B
De zorgvrager is boos en gooit spullen
C
De zorgvrager toont geen interesse in eten of activiteiten
D
De zorgvrager kijkt voor zich uit en zegt niets

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

De zorgvrager ziet insecten op de muur die er niet zijn:.........
A
Apathie
B
Wanen of hallucinaties
C
Weglopen
D
Teruggetrokken gedrag vertonen

Slide 25 - Quiz

pathie
Overmatig drinken
zelfverwonding
Wanen of hallucinaties
Teruggetrokken gedrag vertonen

Wat kun jij doen als een zorgvrager last heeft van hallucinaties of wanen?
Meerdere antwoorden mogelijk
A
Zeg boos dat het niet echt is
B
Ga niet mee in de waan, maar erken het gevoel
C
Blijf rustig en luister zonder te oordelen
D
Lach de zorgvrager uit zodat die stopt

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Welke drie hulpmiddelen kun je gebruiken bij het aan- of uittrekken van een steunkousen

A
Doff 'n Donner / Slide Solution
B
Schoenlepel
C
Rubberen handschoenen
D
Glijzak / aantrekhulpmiddel

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Welke van de volgende meetmethodes via onder de oksel?
A
Oraak
B
Rectaal
C
Huid
D
Axillair

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

Hoe kun je koorts op een veilige manier verlagen?
kleding geven
B.


A
Dekens weghalen of luchtige kleding geven
B
Medicatie zoals paracetamol geven
C
IJskoud water geven
D
De cliënt onder een koude douche zetten

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

Wat doe je als je een afwijkende bloeddruk meet (bijv. te hoog of te laag)? 2 antwoorden
A
Je negeert het
B
Je meldt het aan je collega of leidinggevende
C
Je meet opnieuw als je twijfelt
D
Je schrijft niks op

Slide 30 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de juiste volgorde volgens het protocol bij bloeddruk meten?
A
Manchet omdoen – meten – rapporteren – handen wassen
B
Handen wassen – uitleg geven – juiste houding cliënt – manchet plaatsen – meten – rapporteren
C
Uitslag raden – meten – rapporteren – handen wassen
D
Eerst meten – daarna uitleg geven – rapporteren

Slide 31 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een normale pols bij een volwassene in rust?


A
60-100 slagen per minuut
B
100-140 slagen per minuut
C
40-60 slagen per minuut
D
30-50 slagen per minuut

Slide 32 - Quiz

This item has no instructions

Slide 33 - Slide

This item has no instructions