Vervoer

Vervoer
1 / 11
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 11 slides, with text slides.

Items in this lesson

Vervoer

Slide 1 - Slide

Waar is het station?
Links is deze kant van de weg. 
Rechts is die kant van de weg.
De bus stopt aan deze kant van de weg.
Hij stopt aan deze kant van de weg.

Slide 2 - Slide

Daar is het einde van de straat.
Hier is het begin van de straat.
Welke richting?
Naar links, naar rechts of rechtdoor?

Slide 3 - Slide

De bus vertrekt
Deze bus vertrekt elk kwartier.
Hij vertrekt om het kwartier.
Hij vertrekt om 5 uur, om kwart over 5, om half 6
en om kwart voor 6.
Maar die bus gaat elk uur.
Hij vertrekt om de 60 minuten.

Slide 4 - Slide

Welke bus of tram?
Ik neem de tram. Ik ga met de tram.
Ik neem lijn 23.
De conducteur zit in de tram. 
Hij zit voor in de tram.
Hij zit niet achter in de tram.

Slide 5 - Slide

De tram stopt bij die halte.
Hij stopt in de buurt van het station.
Hij stopt vlakbij het station.
De halte is om de hoek van de straat.
Hij is op die hoek.
Ik stap bij deze halte uit.
Ik moet hier uitstappen.

Slide 6 - Slide

Met de trein
Ik neem de intercity naar Rotterdam.
Die stopt alleen bij grote stations.
Ik moet overstappen in Rotterdam.
In Rotterdam neem ik de stoptrein.
De stoptrein stopt bij elk station.

Slide 7 - Slide

Daar is de ingang van het station.
Ik ga naar binnen.
Ik kom in de hal.
Waar vind ik mijn trein?
Waar is de informatie over mijn trein?

Slide 8 - Slide

Waarheen gaat die trein?
Waar gaat die trein heen?  Naar Rotterdam?
Nee, deze trein gaat niet daarheen.
Hij gaat naar Amsterdam.
Daar gaat hij heen.

Slide 9 - Slide

Het scherm geeft informatie.
Je ziet de informatie op het scherm. 
Je vindt alle informatie op de schermen.
De trein komt later.
Hij vertrekt later.
De trein is te laat.
Hij heeft vertraging.

Slide 10 - Slide

Oefen in tweetallen spreekkaart 21, 22 en 23.

Slide 11 - Slide