KERN les 53

KERN les 53
Hoe weet je wanneer een werkwoordsvorm op een –t of op een –d eindigt?

1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

KERN les 53
Hoe weet je wanneer een werkwoordsvorm op een –t of op een –d eindigt?

Slide 1 - Slide

Planning
Huiswerk af? Vragen vorige les?
Lezen
Uitleg les 53
Kennisquiz
Maken les 53

Slide 2 - Slide

Pak je leesboek erbij!
Je gaat 10 minuten lezen.

Boek niet bij je? Ga het nieuws lezen. 
timer
10:00

Slide 3 - Slide

Persoonsvorm tt

Slide 4 - Slide

Persoonsvorm tt

Slide 5 - Slide

Spelling persoonsvorm TT
ik-vorm
fiets
word
loop
ik-vorm + t
fietst
wordt
loopt
meervoud
fietsen
worden
lopen

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

De fotograaf heeft die onderscheiding wel ......
A
verdient
B
verdiend

Slide 11 - Quiz

Mamma ...... dat kind.
A
verwent
B
verwend

Slide 12 - Quiz

Slide 13 - Slide

De president heeft daar zeker iets mee ......
A
bedoelt
B
bedoeld

Slide 14 - Quiz

Zij ...... dat vast niet zo.
A
bedoelt
B
bedoeld

Slide 15 - Quiz

Aaron ...... die sporttrofee zeker!
A
verdient
B
verdiend

Slide 16 - Quiz

Het ...... vaak dat smartphone gebruikers oversteken zonder te kijken.
A
gebeurt
B
gebeurd

Slide 17 - Quiz

Vin_ je dat niet heel erg tegenvallen?
A
d
B
t
C
dt

Slide 18 - Quiz

Die kans wor_ je maar één keer geboden.
A
d
B
t
C
dt

Slide 19 - Quiz

Mijn docent heeft als uitgangspunt dat je een vraag nog dezelfde dag beantwoor_.
A
d
B
t
C
dt

Slide 20 - Quiz

Ik heb mij niet opgegeven voor die sponsorloop en dat wor_ mij niet in dank afgenomen.
A
d
B
t
C
dt

Slide 21 - Quiz

Maak KERN les 53
Alle opdrachten 
blz. 110 en 111
Je mag zachtjes overleggen
Klaar? Nakijken

timer
20:00

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Spelletje!
We gaan een werkwoordspelling spel doen!

Slide 25 - Slide

Kies je werkwoordsvorm
ik-vorm (tt)
hij-vorm (tt)
hij-vorm (vt)
Voltooid deelwoord

Slide 26 - Slide

Eerste ronde
Vertellen
Proberen
Zwemmen
Verdwalen
Verhuizen
Gebeuren
Missen
Mogen

Slide 27 - Slide

Tweede ronde
Drinken
Vechten
Begrijpen
Lunchen
Draaien
Parkeren
Krabben
Plaatsen

Slide 28 - Slide