1Hh periode 2 les 11 en Verdacht les 5

Gelukkig nieuwjaar
1 / 48
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 48 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Gelukkig nieuwjaar

Slide 1 - Slide

Hoe was jouw vakantie? Omschrijf je vakantie in één woord.

Slide 2 - Open question

Welkom 1Hh
Ga lekker zitten, pak je leesboek en duik in de wereld van jouw verhaal...
Leg al je spullen vast op tafel.

Tot over 10 min ;-)
timer
10:00

Slide 3 - Slide

We hadden net afgesproken dat we naar de Mac zouden gaan, maar Gijs gooide ineens zijn … tegen de krib.

Wat moet er op de puntjes staan?

Slide 4 - Open question

programma
  • lezen (10 min)
  • Waar staan we? 
  • woordpost
  • Vragen over ww spelling
  • Aan de slag: les 5 Verdacht
  • wat neem je mee? (2 min)

Slide 5 - Slide

lesdoel
  • je hebt overzicht (alles ingeleverd wat je moet inleveren)
  • je weet weer hoe het zit met werkwoordspelling
  • je weet het einddoel van Verdacht: opdracht reconstructie

Slide 6 - Slide

waar staan we?
  • ingeleverd: jouw beste zakelijke e-mail
  • uiterlijk donderdag 12 januari inleveren: boekenvlog
  • gemaakt voor vandaag: samenvatting WW spelling
  • vragen over ww spelling opgeschreven 
  • alle aantekeningen van Verdacht verzameld

Slide 7 - Slide

woordpost
3 x woord, kriskras in de klas:
  1. de zin waarin je het woord bent tegengekomen
  2. de betekenis
  3. een zelfgemaakte zin (met dat woord) waarin de betekenis duidelijk wordt.

Slide 8 - Slide

Wat betekent: anderzins?
A
verkeerd
B
op een andere manier
C
afwijkend
D
zinvol

Slide 9 - Quiz

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?
Hij heeft haar (beschermen)
A
Beschermd
B
Beschermt

Slide 10 - Quiz

Wat betekent: perspectief?
A
ogenblik
B
blikveld
C
een punt van waaruit iemand kijkt
D
uitzicht

Slide 11 - Quiz

Juiste spelling voltooid deelwoord.

De overvaller heeft alles snel (bekennen).
A
bekent
B
bekend

Slide 12 - Quiz

Wat betekent: analfabeet?
A
ongeletterde
B
iemand die niet kan lezen noch kan schrijven
C
iemand die niet bekend is met het alfabet
D
iemand die niet kan schrijven en lezen

Slide 13 - Quiz

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?
Zij hebben (betalen).
A
betaalt
B
betaald

Slide 14 - Quiz

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?
Het heeft (ijzelen) in de noordelijke provincies.
A
geijzelt
B
geijzeld

Slide 15 - Quiz

ww spelling
Samen aan de slag: 
Werk in tweetallen, vergelijk jullie samenvatting.
Zijn er vragen?

Slide 16 - Slide

Verdacht les 4
Ga zitten in  jullie groepje
Pak je eigen aantekeningen/info erbij
We starten met les 5: 
pen en papier in de aanslag om aantekeningen te maken!

Slide 17 - Slide

Verdacht les 5
Ga zitten in  jullie groepje.
Pak je eigen aantekeningen/info erbij.

We starten met les 5: 
pen en papier in de aanslag om aantekeningen te maken!

Slide 18 - Slide

Noteer twee dingen die je hebt onthouden van deze les.

Slide 19 - Mind map

herhaling 
werkwoordspelling 

Slide 20 - Slide

persoonsvorm in de verleden tijd (vt)
Wat zijn sterke werkwoorden?

Slide 21 - Slide

STERKE

werkwoorden


hebben de KRACHT om in de verleden tijd van klank te veranderen

Slide 22 - Slide

REGELS verleden tijd

bij sterke werkwoorden


In het enkelvoud: schrijf op zoals het klinkt


In het meervoud: schrijf op zoals het klinkt

Slide 23 - Slide

VOORBEELD

STERKE WERKWOORDEN


kopen : ik koop - ik kocht

lopen : ik loop - ik liep

geven : wij geven - wij gaven

kruipen : zij kruipen - zij kropen

Slide 24 - Slide

persoonsvorm in de verleden tijd (vt)
Wat zijn zwakke werkwoorden?

Slide 25 - Slide

ZWAKKE

werkwoorden


de klank blijft in de verleden tijd hetzelfde

Slide 26 - Slide

Persoonsvorm in de verleden tijd zwakke ww
EV
mv
ik -vorm + te / de
ik -vorm + ten / den

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Video

lachen - lach              
                                 de H staat in 't ex-kofschip

lach+ te - hij lachte/ wij lachten
                            
Staat de laatste letter van de stam in
't ex-kofschip dan moet je -te of -ten gebruiken

Slide 29 - Slide

Let op !

Het is nu belangrijk om eerst naar de STAM  te kijken

  1. hele werkwoord verhuizen -en  = stam verhuizen
  2. laatste letter van de stam in 't ex-kofschip?: nee
  3. dus de(n)
  4. ik-vorm van werkwoord + uitgang : verhuiSde(n)

Slide 30 - Slide

Mijn broer (kleden) zich gistermorgen heel langzaam aan.
A
kleed
B
kleedt
C
klede
D
kleedde

Slide 31 - Quiz

Hij (fietsen) naar huis.
A
fietstte
B
fietsde
C
fietste
D
fietsten

Slide 32 - Quiz

Toen hij het winnende doelpunt maakte, ........ het publiek
A
juigde
B
juichde
C
juigte
D
juichte

Slide 33 - Quiz

Toen de afspraak uitliep, ...... Flip de laatste trein
A
miste
B
mistte
C
misde
D
misdte

Slide 34 - Quiz

Hij (antwoorden) snel.
A
antwoorde
B
antwoordde
C
antwoordte
D
antwoortte

Slide 35 - Quiz

Bedankt en tot de volgende les

Slide 36 - Slide

herhaling 
werkwoordspelling tt

Slide 37 - Slide

ww spelling tt
1. Hoeveel vormen zijn er?
drie
2 en 3. Wanneer worden die gebruikt?
ik-vorm: ik, ... je
ik-vorm + t: 2 en 3 persoon enkelvoud
hele ww : alle meervoudsvormen

Slide 38 - Slide

Hoe spel je de pv in de tegenwoordige tijd?
  1. Zoek het hele werkwoord.
  2. Haal -en eraf, want dan heb je de stam. Soms kleine wijziging om daar de ik-vorm van te maken.
  3.             
EV
MV
ik
ik-vorm
wij
hele ww
jij
ik-vorm + t
jullie 
hele ww
hij/zij/het
ik-vorm + t
zij
hele ww

Slide 39 - Slide

Hoe spel je de pv in de tegenwoordige tijd?
  1. Gebruik het werkwoord lopen als voorbeeld.

            Ik loop (=ik-vorm)   → ik-vorm
           Jij loopt                        → ik-vorm +t 
            Hij/zij/ het loopt      → ik-vorm +t
            Wij/jullie/zij lopen  → hele werkwoord                

Slide 40 - Slide

Hoeveel verschillende vormen kent de pv in de tegenwoordige tijd?
antwoord: drie
Welke zijn dat?
EV
MV
ik
ik-vorm
wij
hele ww
jij
ik-vorm + t
jullie 
hele ww
hij/zij/het
ik-vorm + t
zij
hele ww

Slide 41 - Slide

Wanneer gebruik je de verschillende vormen  in de tegenwoordige tijd?
EV
MV
ik,
... jij
ik-vorm
wij
hele ww
jij
ik-vorm + t
jullie 
hele ww
hij/zij/het
ik-vorm + t
zij
hele ww

Slide 42 - Slide

Wanneer gebruik je die verschillende vormen in de tegenwoordige tijd?
  1. Gebruik het werkwoord lopen als voorbeeld.
            Ik loop (=ik-vorm)   → ik-vorm
           Jij loopt / Loop jij?   → ik-vorm +t / ik-vorm
            Hij/zij/ het loopt      → ik-vorm +t
            Wij/jullie/zij lopen  → hele werkwoord                

Slide 43 - Slide

Even oefenen
Log in met je telefoon en doe mee! Alleen je eigen naam gebruiken....

Slide 44 - Slide

tt:
Hans (kleden) ...... zich aan.
A
kleet
B
kleed
C
kleedt

Slide 45 - Quiz

tt:
Hij (beantwoorden) ..... de vraag.
A
beantwoort
B
beantwoordt
C
beantwoord

Slide 46 - Quiz

tt
De inbreker (bekennen) zijn misdaad.
A
bekend
B
bekendt
C
bekent

Slide 47 - Quiz

tt
De Turkse minister (rijden) weg uit Rotterdam.
A
rijd
B
rijdt
C
rijt

Slide 48 - Quiz