1hv les

• Engels
• Middelbare school
• vmbo b, k
• Leerjaar 1

Welcome 1hv1!

Planning for today

• First up: What do we have to study for the test?
•  New Grammar: plurals 

Goal for today: At the end of this lesson, we will know how to use have got and plurals in English!

Unit 1 +2 test

Test unit 1,2 on Friday the 26th of November.

Vocabulary lesson 1 & 2 (unit 1, page 94)

Vocabulary lesson 3 & 4 (unit 2, page 100)

Grammar 1.3 , 1.4 , 1.5 (Unit 1, page 92, 93)

Grammar 2.1 , 2.2 , 2.3 , 2.4 , 2.5 , 2.6 (Unit 2, page 97,98)

Phrases unit 1 (page 96)

Unit 1 +2 test

Let op! De woordjes leren we van NL-EN & EN-NL 

De zinnen hoef je alleen te vertalen van het nederlands naar het Engels. 

Plurals

Hoe maak je meervouden in het Engels?

De algemene regel is:

Zet een -s achter het zelfstandig naamwoord.

Voorbeeld:

One boy --> two boys

One apple --> three apples

One house --> four houses

Onthoud: nooit 's! 

Woorden die eindigen op medeklinker+y

Natuurlijk zijn er uitzonderingen op de algemene regel.

De uitzonderingen zijn: 

1. Eindigt het woord op medeklinker + Y --> meervoud wordt -ies

Voorbeeld: 

One hobby --> two hobbies

One story --> three stories

Woorden die eindigen op een s-klank

2. Eindigt woord op -s, -ss, -sh, -tch, -x --> meervoud wordt -es

Voorbeeld:

one bus --> two buses 

one business --> two businesses

one wish --> two wishes

one witch --> two witches

one box --> two boxes

Woorden die eindigen op f(e)

3. Eindigt het woord op -f(e) --> meervoud wordt -ves

Voorbeeld:

one knife - two knives

one wife - three wives

one life - four lives

one calf - ten calves

Onregelmatige woorden:

Volgende woorden veranderen in spelling, leer deze goed!!

one man - two men

one woman - two women

one child - two children

one mouse - two mice

one foot - two feet

one sheep - two sheep

Wat moet je doen om een woord in het meervoud te zetten in het Engels

1. Er een 's achter zetten
2. Er een -s achter zetten
3. Niks, alle woorden zijn meervoud
4. A, B en C zijn goed.

Wat is het meervoud van girl?

1. Girl's
2. Girl
3. Girls
4. A,B,C zijn goed

Wat is het meervoud van knife

1. Knifes
2. Knive
3. two pairs of knife
4. Knives

Wat is het meepervoud van sheep

1. Sheep's
2. Sheeps
3. Sheep
4. A, B en C zijn goed

Wat is het meervoud van bus?

1. Buses
2. Busses
3. Bus
4. Bussen

Wat is het meervoud van man?

1. Mans
2. Man's
3. Man
4. Men

Wat is het meervoud van short

1. short
2. shorts
3. short's
4. shorten

Ging het goed? Of vond je het juist lastig? Vertel dat hier:

What next?

Open your workbook and start working on  Unit 2 lesson 4 exercise: 29 t/m 37. 

Heb je de woordjes/ zinnen of de grammatica nodig? Blader dan achterin je coursebook (rond pagina 100 ongeveer) Daar kan je alles vinden wat je nodig hebt :)