Hoofdstuk 2 opdracht 8 + 9

lidwoorden 
de, het, een
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 3

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

lidwoorden 
de, het, een

Slide 1 - Slide

bijvoeglijk naamwoord
zegt iets over het zelfstandig naamwoord 

de MOOIE auto 
het LEUKE kind 
de GEMENE meester. 

Slide 2 - Slide

zelfstandig naamwoord
mensen, dieren, dingen 

auto, kind, fiets, hond, sjoerd, wereldkampioen. 

Slide 3 - Slide

werkwoord
dingen die je kunt doen. 

lopen, lezen, denken, fietsen, zijn, 

Slide 4 - Slide

voorzetsel
alle kast en feest woorden 

in, op, naast, onder, tijdens, naar, over enz. 

Slide 5 - Slide

quiz

Slide 6 - Slide

Hij was al de SNELSTE men ter wereld

snelste is een...
A
lidwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
werkwoord

Slide 7 - Quiz

Hij was al de snelste man ter wereld OP skeelers

op is een...
A
voorzetsel
B
bijvoeglijk naamwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
werkwoord

Slide 8 - Quiz

Maar sinds zondag is Michel Mulder ook nog eens de snelste op SCHAATSEN.

schaatsen is een voorbeeld van....
A
voorzetsel
B
bijvoeglijk naamwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
werkwoord

Slide 9 - Quiz

IN het Amerikaanse Salt Lake City.

In is een voorbeeld van....
A
voorzetsel
B
bijvoeglijk naamwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
werkwoord

Slide 10 - Quiz

Hij pakte de titel op HET WK-Sprint

Het is een voorbeeld van....
A
voorzetsel
B
Lidwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
werkwoord

Slide 11 - Quiz

Tijdens het WK-sprint SCHAATSEN alle deelnemers twee keer de 1000 meter.

Schaatsen is een voorbeeld van....
A
voorzetsel
B
Lidwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
werkwoord

Slide 12 - Quiz

Tijdens het WK-sprint schaatsen alle deelnemers twee keer DE 1000 meter.

De is een voorbeeld van....
A
voorzetsel
B
Lidwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 13 - Quiz

het zou een LEUKE avond moeten worden.

leuke is een voorbeeld van....
A
voorzetsel
B
Lidwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 14 - Quiz

het zou een leuke avond MOETEN worden.

moeten is een voorbeeld van....
A
werkwoord
B
Lidwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 15 - Quiz

het zou een leuke avond moeten WORDEN.

leuke is een voorbeeld van....
A
werkwoord
B
Lidwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 16 - Quiz

Maak in je boek opdracht 9 
of maak die hier in de lessonup. 

Slide 17 - Slide

zet steeds een bijvoeglijk naamwoord in de zin. 

Slide 18 - Slide

de _____ atleet

Slide 19 - Open question

de _____ medaille

Slide 20 - Open question

Het _____ sporttenue

Slide 21 - Open question

de ____ blessure

Slide 22 - Open question

het _____ doelpunt

Slide 23 - Open question

de ____ training

Slide 24 - Open question

de ____ conditie

Slide 25 - Open question

Het _____ stadion

Slide 26 - Open question

de ____ finale

Slide 27 - Open question

de ________ trainer

Slide 28 - Open question