Dat je een goede hand-oogcoördinatie hebt voor een activiteit
B
De prikkel, de aantrekkingskracht van een activiteit, drukt de persoonlijke beleving uit
C
Dit zijn de vaardigheden die nodig zijn om een activiteit tot een goed einde te brengen
D
Het gaat om het maken van een verhaal rondom de activiteit
Slide 17 - Quiz
Wat houdt appelwaarde in?
Slide 18 - Mind map
Appelwaarde staat voor
A
Dat je een goede hand-oogcoördinatie hebt voor een activiteit
B
De prikkel, de aantrekkingskracht van een activiteit, drukt de persoonlijke beleving uit
C
Dit zijn de vaardigheden die nodig zijn om een activiteit tot een goed einde te brengen
D
Het gaat om het maken van een verhaal rondom de activiteit
Slide 19 - Quiz
Waarom
Waarom vindt je de activiteit plaats, het doel.
Slide 20 - Slide
De keuze van een activiteit is een rechtstreeks gevolg van de doelstelling die je samen met of voor je cliënt hebt geformuleerd, je hebt ook rekening gehouden met het vaardigheidsniveau.
A
waar
B
niet waar
Slide 21 - Quiz
Wat
Wat vindt er precies plaats, welke hulpmiddelen, welke benaderingswijze
Slide 22 - Slide
Waarmee
Welke activiteiten zijn er nodig?
Slide 23 - Slide
Benoem extra hulpmiddelen die je kunt inzetten voor iemand met een halfzijdige verlamming links waarmee je wilt gaan bloemschikken
Slide 24 - Open question
Benoem extra hulpmiddelen die je kunt inzetten voor een cliënt die slechtziend is waarmee je wilt gaan wandelen.
Slide 25 - Open question
WAAR
In welke omgeving vindt de activiteit plaats
Hoe ziet de ruimte er uit
Prikkelarm of prikkelrijk
Hoe zit het met veiligheid in de ruimte
Hoe zit het met de bereikbaarheid van de ruimte
Wordt de activiteit binnen of buiten gehouden
Slide 26 - Slide
Hoe de ruimte er uitziet maakt een cliënt eigenlijk niet zoveel uit
A
waar
B
niet waar
Slide 27 - Quiz
Welke kenmerken kan een ruimte hebben
Slide 28 - Open question
WANNEER
Het tijdstip en de duur van een activiteit maar ook de frequentie (hoeveelheid)
Slide 29 - Slide
In de ochtend heb je een betere concentratie dan in de avond
A
waar
B
niet waar
Slide 30 - Quiz
Leg uit wat met de 6 w's bedoeld wordt wie, waarom, wat, waarmee, waar en wanneer
Slide 31 - Open question
Aan de slag!
Lees blz. 69 t/m 76 van je theorieboek Dagbesteding MZ zelfstandig door.