Woordenschat h1 tm 6 Nieuw Nederlands

Woordenschat
Herhalen hoofdstuk 1 t/m 6
1 / 34
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Woordenschat
Herhalen hoofdstuk 1 t/m 6

Slide 1 - Slide

Herhaling theorie
H1: woordbetekenis zoeken
* synoniemen 
* omschrijving van het woord 
* voorbeeld
* tegenstelling 
* bekend woorddeel 
* woordenboek

Slide 2 - Slide

Herhaling
H2: formeel taalgebruik

Beleefd taalgebruik


Slide 3 - Slide

Herhaling
H3: figuurlijk taalgebruik
Je zegt iets anders dan je bedoelt. 
Uitdrukkingen, spreekwoorden en gezegden zijn ook voorbeelden van figuurlijk taalgebruik.
VB: Toen ik thuiskwam, vond ik de hond in de pot.
De hond zat niet écht in de pot. Hier wordt bedoeld dat het eten op is.

Slide 4 - Slide

Herhaling
H4: homomiemen
Een woord met meer betekenissen 
De context helpt je om achter de betekenis te komen. 

VB: vorst
(koningin of vrieskou)

Slide 5 - Slide

Herhaling
H5: overdrijving en ironie

Overdrijving: iets groter, mooier of erger maken dan het eigenlijk is. (VB: wij moesten eeuwen op je wachten)
Ironie: iets op een spottende manier zeggen. (VB: lekker, die vieze sokken in mijn schone bed)

Slide 6 - Slide

'Vlinders in je buik hebben'
A
Figuurlijk taalgebruik
B
Geen figuurlijk taalgebruik

Slide 7 - Quiz

Wat is geen woordraadstrategie?
A
zoeken naar een tegenstelling
B
zoeken naar formeel taalgebruik
C
zoeken naar een systeem
D
zoeken naar een omschrijving

Slide 8 - Quiz

Betekenis van: perceel

Slide 9 - Open question

Betekenis van: geografie

Slide 10 - Open question

Betekenis: territorium
A
terrein
B
opslagplaats
C
klein dorpje
D
grond die bij een bepaald land hoort

Slide 11 - Quiz

Betekenis: diabetes

Slide 12 - Open question

Betekenis: riskant
A
spannende beleving
B
gevaarlijk
C
kick
D
strafmaatregel

Slide 13 - Quiz

Betekenis: depot
A
opslagplaats
B
punt
C
onbeperkt
D
iemand die niet goed kan lezen

Slide 14 - Quiz

Betekenis: tevens

Slide 15 - Open question

Betekenis: gelieve
A
hierbij
B
eerst
C
om
D
wilt u

Slide 16 - Quiz

Betekenis: strategie
A
te leen voor gebruik
B
officieel melden
C
rekening houden met
D
goed doordacht plan

Slide 17 - Quiz

Incidenteel betekent 'af en toe'
A
Juist
B
Onjuist

Slide 18 - Quiz

Mits betekent 'als'
A
Juist
B
Onjuist

Slide 19 - Quiz

Sensatie betekent 'oplettend'
A
Juist
B
Onjuist

Slide 20 - Quiz

Wat betekent 'sanctie'?

Slide 21 - Open question

Betekenis:
'Dat is het hele eieren eten'
A
zo simpel is dat
B
op de goede plaats zijn
C
er zijn meer manieren om iets te bereiken
D
de moeilijke beslissing is eindelijk genomen

Slide 22 - Quiz

Betekenis: 'Er hangt een prijskaartje aan.'
A
als het erop aankomt
B
het is goedkoop
C
het kost veel
D
lekker bezig zijn

Slide 23 - Quiz

Betekenis: decoreren

Slide 24 - Open question

Betekenis: taxeren
A
schatten/waarderen
B
geen echte kunst/waardeloze rommel
C
opnemen
D
ervandoor gaan

Slide 25 - Quiz

Betekenis: 'door de wol geverfd'
A
de moeilijke beslissing eindelijk nemen
B
dat was net op tijd
C
iets verpest hebben
D
zeer ervaren

Slide 26 - Quiz

'Met zijn neus in de boter vallen' is een voorbeeld van figuurlijk taalgebruik.
A
waar
B
niet waar

Slide 27 - Quiz

'De kogel is door de kerk' is een voorbeeld van figuurlijk taalgebruik.
A
waar
B
niet waar

Slide 28 - Quiz

We gaan morgen naar de bioscoop, [mits/tevens] je leerwerk af is.
A
mits
B
tevens

Slide 29 - Quiz

[Bij dezen/Gelieve] sturen wij u een brief over onze afsrpaak.
A
Bij dezen
B
Gelieve

Slide 30 - Quiz

Jenny vertrok […] van de theatervoorstelling, omdat ze moe was.
A
Incidenteel
B
Voortijdig
C
alert

Slide 31 - Quiz

Noteer twee betekenissen bij het woord: weg

Slide 32 - Open question

Noteer twee betekenissen bij het woord: pas

Slide 33 - Open question

Leren voor de toets
Tip! Maak flitskaartjes van de woorden + betekenissen.

VEEL SUCCES!! :) 

Slide 34 - Slide