Hen
Lijdend voorwerp (wie/wat + o + gezegde).
Voorbeeld: wij gaan brood kopen.
Wat gaan wij kopen? BROOD.
Na een voorzetsel. (in de kast, op de kast, onder de kast).
Hun
Meewerkend voorwerp & geen vz
(MV = je kan er aan/voor voorzetten).
Voorbeeld: de zon geeft ons energie.
--> de zon geeft aan ons energie.
Hun is NOOIT een onderwerp.
(Hun gaan vissen. Hun fietsen naar school) Welk woord moet je hier wél gebruiken?