Lj 3 - week 14 les 1

Woordenschat
Woorden met meerdere betekenissen
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Woordenschat
Woorden met meerdere betekenissen

Slide 1 - Slide

Betekenissen

Slide 2 - Slide

Ik wil je kussen
Ik wil je kussen

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

vorst
vorst

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

pad
pad

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

DOEL
- je kunt woorden met meerdere betekenissen herkennen en begrijpen 


- je kunt de juiste betekenis van een woord met meerdere betekenissen opzoeken in een woordenboek.
Woorden met meerdere betekenissen

Slide 10 - Slide

Woorden met meerdere betekenissen

Sommige woorden hebben meerdere betekenissen, waardoor je in de war kunt raken.
Door goed de tekst te lezen kun je zien welke betekenis wordt bedoeld.

Slide 11 - Slide

De juryleden prijzen de winnaar. Ze vinden het vooral knap dat hij het lied zelf geschreven heeft.

1. Prijzen: meervoud van prijs ( hoeveel iets kost of iets wat je kunt winnen)
2. Prijzen: zeggen dat iets heel goed is. 

Slide 12 - Slide

Woordenboek gebruiken

Kijk goed welke betekenis in de zin past.

Op de eerste dag van mijn stage moest ik me voorstellen aan de afdelingsleider.

Het woordenboek zegt:





In deze zin betekenis 1

inleiden in een gezelschap; = introduceren: zich voorstellen

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Wat betekent:
Toen hij thuiskwam van een dag hard werken, plofte hij neer op de bank

_____.
A
inzet van de hoofdspeler tegen alle anderen samen
B
centrale bewaar- en uitwisselingsplaats
C
instelling waar je geld tegen rente kunt uitzetten
D
zitmeubel voor meer dan één persoon

Slide 15 - Quiz

Wat betekent:
Het geld dat ik verdiend heb met mijn vakantiebaantje, zet ik veilig op de bank.

_____
A
inzet van de hoofdspeler tegen alle anderen samen
B
nauwkeurig acht slaan
C
instelling waar je geld tegen rente kunt uitzetten
D
zitmeubel voor meer dan één persoon

Slide 16 - Quiz

Wat betekent het onderstreepte woord in de zin:
De mentor bevestigde dat we morgen het laatste uur vrij hebben.

__________
A
leunen, rusten
B
helpen
C
zei dat het klopte
D
maakte vast

Slide 17 - Quiz

Wat betekent het onderstreepte woord in de zin:
De conciërge bevestigde het nieuwe prikbord aan de muur.

__________
A
leunen, rusten
B
helpen
C
zei dat het klopte
D
maakte vast

Slide 18 - Quiz

Aan de slag!

Maak de opdracht volgens de planner:

Hoofdstuk 4 Woordenschat
Basis & kader: opdracht 1 en 7

 



Slide 19 - Slide