NN1 Blok 3 H6 Woordenschat: zoeken in een woordenboek les 2

1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmboLeerjaar 2

This lesson contains 15 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide


Ik zit klaar voor de les:

  • Mijn spullen liggen op tafel (boek, pen, papier, laptop).
  • Mijn telefoon en oortjes zitten in mijn tas.
  • Mijn jas hangt aan de kapstok.
  • Ik heb geen pet of capuchon op.
  • Ik heb geen eten of drinken meer bij mij.

Slide 2 - Slide

Jaar 1 H6 Woordenschat: 
zoeken in een woordenboek 
Les 2

Slide 3 - Slide


Terugblik:
De vorige les zijn we begonnen met het onderwerp: ik kan de betekenis van een woord opzoeken in een woordenboek

Slide 4 - Slide

Verbind de woorden uit de tekst met de juiste betekenis.
bijna
positieve
vastkleven
uitwerking
van tijd tot tijd
vrijwel
gunstige
effect
regelmatig
hechten

Slide 5 - Drag question


Deze les:

  • Huiswerk nakijken
  • Herhaling instructie
  • Aan de slag
  • tijd voor een spel?

Slide 6 - Slide


Lesdoel:

Ik kan de betekenis van een woord opzoeken in een woordenboek

Ik ken de woorden en uitdrukkingen uit dit hoofdstuk

Slide 7 - Slide



Instructiefilm over 
zoeken in een woordenboek:

Slide 8 - Slide

Zoeken in het woordenboek
Als je in een tekst een onbekend woord tegenkomt, kun je in de tekst naar de betekenis zoeken. 
In hoofdstuk 1 tot en met 5 heb je hiervoor vijf manieren geleerd. 
Vind je de betekenis niet in de tekst? Gebruik dan een woordenboek.

Zoek in het woordenboek de betekenis van een woord bij:
  1. • het hele werkwoord (aangeschaft bij aanschaffen)
  2. • het enkelvoud van het woord (certificaten bij certificaat)
  3. • de korte vorm van het woord (commerciële bij commercieel)
  4. • een deel van de samenstelling (gezondheidsrisico bij gezondheid en/of risico)

In het woordenboek staan bij een woord vaak meerdere betekenissen. 
Je moet dan de betekenis kiezen die in de tekst past.

Bijvoorbeeld: Als je tandvlees bloedt tijdens het poetsen, is het meestal ontstoken.
ontsteken betekent:
  1. iets aansteken
  2. rood worden en opzwellen door een besmetting
  3. ontvlammen

Ontstoken betekent in deze zin: rood worden en opzwellen door besmetting met ziekteverwekkende bacteriën.

Slide 9 - Slide

Maak opdracht 
4 t/m 6 (156-157)

Slide 10 - Slide

Woordenboekspel
Elke leerling krijgt een kaartje met daarop een woord. Bijvoorbeeld: Tjaffelen

  1. Opdracht: je zoekt in een (online) woordenboek op wat het woord betekent (in dit geval: strompelen) 
  2. en je verzint zelf een betekenis (bijvoorbeeld: Fries voor schoffelen)
  3. De ene betekenis zet je onder 'staan' de andere onder 'zitten' (zet een streepje om de goede betekenis)

Lever je kaartje in en dan spelen we het spel klassikaal
timer
10:00

Slide 11 - Slide

Tjaffelen
           Staan:                                                                 Zitten:
Fries voor schoffelen                                        Strompelen

Slide 12 - Slide


Evaluatie:
  1. Wat was het lesdoel?
  2. Hoe ging het vandaag?
  3. Wat is het huiswerk:

Slide 13 - Slide

Huiswerk:

Maak 
opdracht 4 t/m 6 
(156-157)

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide