This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Leesvaardigheid 5 vwo
Tekst 1: Het opdringerige heden
Slide 1 - Slide
Opdracht 1
Lees tekst 1;
Beantwoord de vragen 1 tot en met 11;
Slide 2 - Slide
Opdracht 2
Vergelijk je antwoorden met je buurman/-vrouw/-mens;
Welke antwoorden verschillen?
Bepaal samen welk antwoord het beste is;
Let ook op je formulering!
Slide 3 - Slide
Opdracht 3
Quiz!
Vul jullie beste antwoord in de interactieve omgeving in.
Slide 4 - Slide
1. Bij welke alinea begint deel 3 'Enkelvoudige emoties'? (1)
Slide 5 - Open question
2. Bij welke alinea begint deel 4 'Complexe emoties'? (1)
Slide 6 - Open question
3. In welke twee van de onderstaande zinnen uit alinea 4 wordt dit "schrille beeld" het duidelijkst gekenschetst? Noteer de nummers. (1)
Slide 7 - Open question
4. Citeer drie andere zinsgedeelten uit alinea 6 die inhoudelijk overeenkomen met de zinnen aan de linkerkant. (2)
Slide 8 - Open question
5. Deze titel geeft aan dat het presentisme ervoor zorgt dat in de media (1)
A
aan feiten minder belang wordt gehecht.
B
de ruimte voor reflectie verloren gaat.
C
snelheid het wint van zorgvuldigheid.
Slide 9 - Quiz
6. Noem twee inzichten van Safranski met betrekking tot emoties die verschillen van de inzichten vanuit de moderne psychologie en neurobiologie. (2)
Slide 10 - Open question
7. Noem uit de moderne psychologie en neurobiologie twee inzichten met betrekking tot emoties die verschillen met de inzichten van Safranski. (2)
Slide 11 - Open question
8. Wat is de les die de media uit de film Inside Out kunnen trekken, gelet op alinea 12 van tekst 1? (1)
A
De media zouden meer aandacht aan het rationele denken moeten schenken.
B
De media zouden meer recente wetenschappelijke inzichten moeten gebruiken.
C
De media zouden minder afstandelijk over actuele problemen moeten schrijven.
D
De media zouden minder snel voor een eenzijdige benadering moeten kiezen.
Slide 12 - Quiz
9. Waaruit kan de lezer dat opmaken? (1)
A
Doordat hij ver moest reizen, had Schiller geen tijd voor nuance en reflectie.
B
Het voorbeeld laat zien wat er gebeurt als er geen sprake is van presentisme.
C
In de tijd van Schiller was men niet voortdurend op zoek naar nieuwe, steeds heftiger prikkels.
D
Juist als dichter moest Schiller voortdurend afstand nemen van de alledaagse politiek.
Slide 13 - Quiz
10. Noteer de nummers van de vier zinnen die zeker in een samenvatting van de tekst moeten worden opgenomen. (2)
Slide 14 - Open question
11. De media moeten in hun nieuwsvoorziening (2)
A
de actualiteit verbinden met de complexe emoties van de betrokkenen.
B
het verschil tussen nieuws en entertainment duidelijker aangeven.
C
naast het hoofd ook het hart en de buik van de consument bedienen.
D
niet almaar sterkere prikkels aanbieden aan hun publiek.
Slide 15 - Quiz
12. Noem kenmerken van de huidige en de gewenste situatie in de media. Neem daartoe onderstaand schema over en vul het verder in. (5)
Slide 16 - Open question
13. Citeer uit het tekstgedeelte van de alinea’s 11 tot en met 15 van tekst 1 de zin die de strekking van tekstfragment 1 het best samenvat. (1)
Slide 17 - Open question
14. Welk verschil is er op dit punt tussen tekstfragment 1 en alinea 13 van ‘Het opdringerige heden’? Geef antwoord in een of meer volledige zinnen. (2)
Slide 18 - Open question
15. Neem daartoe onderstaande nummers over en noteer telkens A of B. (2)
Slide 19 - Open question
16. Benoem een overeenkomst in de huidige manier van werken van veel journalisten volgens tekst 1 en tekstfragment 2. Geef antwoord in een of meer volledige zinnen. (1)
Slide 20 - Open question
17. Welke benadering is dat? Geef antwoord in één zin. (1)
Slide 21 - Open question
18. Citeer uit de alinea’s 10 tot en met 12 van tekst 1 de zin die overeenkomt met het eerste onderzoeksresultaat van Hudson en Van Heerde uit tekstfragment 3: “Hoe meer beelden en nieuwsberichten over armoede we over ons heen krijgen, hoe passiever wij worden.” (1)
Slide 22 - Open question
19. Benoem de condities waaronder empathie geen kans of juist wel kans van slagen heeft volgens tekst 1 en volgens tekstfragment 3. Neem daartoe onderstaand schema over en vul het verder in. (3)