V3 Cellen les 4: fosfolipide endocytose, exosytose
fosfolipide endocytose, exosytose
1 / 50
next
Slide 1: Slide
This lesson contains 50 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Items in this lesson
fosfolipide endocytose, exosytose
Slide 1 - Slide
Delen van een organisme zijn: cel - orgaan - organenstelsel. Wat is de juiste volgorde van klein naar groot?
A
cel - orgaan - organenstelsel
B
orgaan - cel - organenstelsel
C
organenstelsel - orgaan - cel
Slide 2 - Quiz
Welke leerling geeft de beste uitleg?
A
Geen van beide leerlingen geeft een goede uitleg.
B
Leerling 1 geeft de beste uitleg.
C
Leerling 2 geeft de beste uitleg.
Slide 3 - Quiz
De afbeelding is een microscopische foto van een deel van een plant. Zijn in deze afbeelding meerdere weefsel te zien of slechts één?
A
meerdere weefsels
B
één weefsel
Slide 4 - Quiz
Hoe heet orgaan nummer 9?
Slide 5 - Open question
Hoe heet orgaan nummer 10?
Slide 6 - Open question
Hoe heet orgaan nummer 11?
Slide 7 - Open question
Celkern
Cytoplasma
Bladgroenkorrel
Celmembraan
Celwand
Vacuole
Slide 8 - Drag question
3 plastiden zijn?
A
bladgroen-, zetmeel-, waterpestkorrels
B
zetmeel-, waterpest-, kleurstofkorrels
C
kleurstof-, paprika-, zetmeelkorrels
D
kleurstof-, bladgroen-, zetmeelkorrels
Slide 9 - Quiz
Welke celorganellen helpen bij het maken van eiwitten?
A
Celkern
B
Bladgroenkorrels
C
Vacuole
D
Ribosomen
Slide 10 - Quiz
Op welk moment in de celcyclus vindt plasmagroei plaats.
A
Voorafgaande aan de kerndeling
B
Na de kerndeling maar voor de celdeling
C
Na de celdeling
Slide 11 - Quiz
Stamcellen zijn celen die zich oneindig vaak kunnen delen. Wat is er bijzonder aan embryonale stamcellen?
A
Die komen alleen voor bij embryo’s
B
Die kunnen nog elke type cel worden
C
Die kunnen niet meer delen
D
Die kunnen nooit een even aantal chromosomen hebben
Slide 12 - Quiz
welke basen vormen paren
A
AT en GU
B
GC-AT
C
AA en TT
D
GG en CC
Slide 13 - Quiz
Celmembraan
Dit is de "douane" van de cel.
Het celmembraan beslist wat er in en en uit de cel mag.
celmembraan
Slide 14 - Slide
Slide 15 - Video
Celmembraan
Het celmembraan is semipermeabel:
sommige stoffen kunnen er wel doorheen en andere niet.
Slide 16 - Slide
Het celmembraan
Slide 17 - Slide
Celmembraan
Afsluiten van de celinhoud / organelinhoud
Opgebouwd uit fosfolipiden 67G.
Slide 18 - Slide
Endocytose
Exocytose
Slide 19 - Slide
Endosytose vs Exosytose
Endocytose, Exocytose
Slide 20 - Slide
Golgisysteem en lysosoom
Endocytose/exocytose?
Slide 21 - Slide
Fagocytose
Het proces waarbij voedingsstoffen worden opgenomen door middel van endocytose en waar het endosoom vervolgens versmelt met een lysosoom noemen we fagocytose
Slide 22 - Slide
Membraaneiwitten
Slide 23 - Slide
Fosfolipiden, membraaneiwitten
Slide 24 - Slide
Slide 25 - Slide
Welke van de volgende onderdelen is geen organel?
A
Mitochondrium
B
Celkern
C
Celmembraan
D
Transportkanaal
Slide 26 - Quiz
Door welk organel kan RNA in een aminozuurketen worden omgezet?
A
Glad endoplasmatisch reticulum
B
Golgisysteem
C
Ribosomen
D
Mircofilamenten
Slide 27 - Quiz
In welk organel vindt fotosynthese plaats?
A
Mitochondrium
B
Chloroplast
C
Celkern
D
Cytoplasma
Slide 28 - Quiz
Is de celkern een organel?
A
Ja
B
Nee
Slide 29 - Quiz
Organel 2 speelt een belangrijke rol bij het vrijmaken van energie. Daartoe worden een organische en een anorganische stof in het organel opgenomen. Welke van de stoffen de opgenomen anorganische stof?
A
Zuurstof
B
Koolstofdioxide
C
Water
Slide 30 - Quiz
Wat is een organel?
A
Een heel klein orgaan
B
Een orgaan van een dier
C
Tante Nel die het instrument orgaan bespeeld
D
Een onderdeel van de cel
Slide 31 - Quiz
Planten en dieren
Vacuolen zijn betrokken bij de afbraak van grote moleculen (macromoleculen) en het
hergebruik van de afbraakproducten in de cel. Celorganellen zoals mitochondriën en plastiden kunnen geheel in de vacuole worden afgebroken. Door deze activiteiten zijn de vacuolen vergelijkbaar met organellen die in dierlijke cellen voorkomen.
Welk type organel in dierlijke cellen heeft een vergelijkbare functie?
A
een lysosoom
B
een ribosoom
C
het endoplasmatisch reticulum
D
het golgisysteem
Slide 32 - Quiz
In kleine stukjes weefsel onderzoekt men de chromosomen van een patiënt. Uit welk organel worden deze chromosomen gehaald?
A
endoplasmatisch reticulum
B
lysosoom
C
ribosoom
D
celkern
Slide 33 - Quiz
Welk organel zorgt voor energie?
A
Chloroplast
B
Mitochondrium
C
Lysosoom
D
ATP
Slide 34 - Quiz
Iemand heeft suikerziekte (diabetes). In welk organel zal deze patiënt als eerste gevolgen ondervinden van het gebrek aan glucose?
A
Golgi-systeem
B
Celkern
C
Ribosoom
D
Mitochondrium
Slide 35 - Quiz
In welk organel zit je erfelijke informatie?
A
Celkern
B
Bladgroenkorrel
C
Celmembraan
D
Cytoplasma
Slide 36 - Quiz
Welk organel bewerkt eiwitten na het ribosoom?
A
celkern
B
golgi-systeem
C
ER
D
mitochondriën
Slide 37 - Quiz
Bekijk de endosymbiosetheorie op Binas tabel 94C. Welk organel ontstond waarschijnlijk als eerste in de evolutie?
A
Mitochondrium
B
Chloroplast
C
Celkern
D
Ribosoom
Slide 38 - Quiz
Welk organel vind je wel in een plantencel maar niet in een dierlijke cel?
A
Celkern
B
Celmembraan
C
Celwand
D
Cytoplasma
Slide 39 - Quiz
Dit organel zorgt voor verdubbeling/voortplanting van de cel
A
Eiwitten
B
Celmembraan
C
RNA/DNA
D
Cytoplasma
Slide 40 - Quiz
Welk organel was verantwoordelijk voor 'zelforganisatie'?
A
Celmembraan
B
Vet
C
Eiwitten
D
DNA/RNA
Slide 41 - Quiz
Welk organel heeft een hydrofoob gedeelte?
A
Vet
B
Eiwit
C
RNA/DNA
D
Celmembraan
Slide 42 - Quiz
In welk organel vindt de afbraak van glucose (voornamelijk) plaats?
A
Mitochondrium
B
Bladgroenkorrel
C
Celkern
D
Cytoplasma
Slide 43 - Quiz
Welk organel zorgt of welke organellen zorgen voor transport van eiwitten in een zenuwcel?
A
de chromosomen
B
de mitochondriën
C
de ribosomen
D
het ER (endoplasmatisch reticulum)
Slide 44 - Quiz
Welk organel is NIET betrokken bij eiwitsynthese
A
ribosomen
B
golgisysteem
C
endoplasmatisch reticulum
D
mitochondrium
Slide 45 - Quiz
Welk organel zie je hier?
A
Ribosoom
B
Ruw ER
C
Glad ER
D
Golgi-apparaat
Slide 46 - Quiz
Volgens de endosymbiose theorie zijn enkele celorganellen van eukaryote cellen als zelfstandige organismen opgenomen. Deze organellen hebben hun eigen DNA. Welke organellen zijn dat?
A
mitochondrien en ribosomen
B
ribosomen en golgi-systeem
C
golgi-systeem en chloroplasten
D
chloroplasten en mitochondrien
Slide 47 - Quiz
Welk organel bestaat uit een dubbelde fosfolipide-laag?