4V 2.2 dl2 + 2.3 Celmembranen en transport dl1

H2: Cel en leven
Deze les:
- Vier rijken (dier, plant, bacterie en schimmel)
- Leerdoelen en begrippen check 2.1 en 2.2
- Mini D-toets 2.2
- 2.3 Celmembranen en Transport dl1

1 / 28
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

H2: Cel en leven
Deze les:
- Vier rijken (dier, plant, bacterie en schimmel)
- Leerdoelen en begrippen check 2.1 en 2.2
- Mini D-toets 2.2
- 2.3 Celmembranen en Transport dl1

Slide 1 - Slide

Onderdelen in een cel zijn:
1) Ribosomen
2) Plastiden
3) Celwand
4) Grote vacuole
Welke onderdelen komen alleen voor in plantaardige cellen?
A
alleen 2 en 3
B
alleen 2, 3 en 4
C
1, 2, 3 en 4
D
aleen 3

Slide 2 - Quiz

In een plantencel kunnen de volgende organellen voorkomen:
1. Chloroplasten
2. Amyloplasten
3. Chromoplasten
4. Vacuole
Welke van deze onderdelen kunnen een rode kleur geven aan een plant?

A
alleen 3
B
alleen 3 en 4
C
alleen 1, 2 en 3
D
alleen 4

Slide 3 - Quiz


A
een mitochondrium
B
een vacuole
C
het golgi-apparaat
D
een lysosoom

Slide 4 - Quiz

Uit onderzoek aan een cel, die in het midden van een plantenwortel zat, blijkt dat hij veel plastiden bevat.

Welke plastiden zullen dat zeer waarschijnlijk zijn geweest?
A
Chloroplasten en Amyloplasten
B
Chloroplasten en Chromoplasten
C
Chloroplasten, Chromoplasten en Amyloplasten
D
Alleen Amyloplasten

Slide 5 - Quiz

Als de aarde bij een aardappelplant gedeeltelijk wegspoelt, kan een aardappel boven de grond komen. Het gedeelte boven de aarde wordt groen. Dit komt doordat plastiden in elkaar overgaan.

Welke verandering bij plastiden treedt op in een deel van een aardappel dat boven de grond komt?
A
chloroplasten worden chromoplasten
B
chloroplasten worden amyloplasten
C
amyloplasten worden chromoplasten
D
amyloplasten worden chloroplasten

Slide 6 - Quiz

Vier rijken - celkenmerken
Autotroof: maakt eigen voedingsstoffen
Heterotroof: voedingsstoffen uit andere organismen

Slide 7 - Slide

Vier rijken - celkenmerken
Prokaryoot: zonder celkern
Eukaryoot: met celkern

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Link

Bespreken/nakijken HW
2.2 opdr. 2 t/m 5 nakijken
--> welke opdrachten bespreken?

Klaar? 
- Leerdoelen/Begrippen check in tweetallen -->  Overhoor elkaar!
- Maken mini D-toets 2.2 Cellen

timer
15:00

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Link

Hoe goed ken je 2.1 en 2.2 al?
😒🙁😐🙂😃

Slide 12 - Poll

Paragraaf 1 Dierenwelzijn
Par 2.3: Celmembranen en transport 

Slide 13 - Slide

2.3 Leerdoelen en begrippen
9. Je beschrijft verschillende manieren van membraantransport
10. Je verklaart de veranderingen bij een cel in een omgeving met een afwijkende osmotische waarde
11. Je beschrijft de rol van receptoreiwitten in het celmembraan

Celmembraan, Fosfolipiden, Hydrofoob/Apolair, Hydrofiel/Polair, Diffusie, Passief transport, Transporteiwit, Gefaciliteerd transport, Actief transport, Selectief permeabel, Receptoreiwitten, Endocytose, Exocytose, Osmose, Semipermeabel membraan, Osmotische waarde, Isotonisch, Hypertonisch, Hypotonisch, Turgor, Plasmolyse, Cascade

Slide 14 - Slide

Bouw celmembraan

Slide 15 - Slide

Fosfolipiden: hydrofiele kop (water aantrekkend) en een hydrofobe staart (waterafstotend).

Slide 16 - Slide

Dubbele laag fosfolipiden: erg bewegelijk.
Cholesterol moleculen: remt de beweeglijkheid

Slide 17 - Slide

Eiwitmoleculen: transport, receptoren, soms met een koolhydraatketen aan de buitenkant.

Slide 18 - Slide

Opdr. 1: Noem drie verschillende typen moleculen in een celmembraan en hun functie.

Slide 19 - Open question

Celmembraan: selectief permeabel/ semipermeabel
Niet alle stoffen kunnen het membraan passeren.

Slide 20 - Slide

Passief transport kost geen energie
Actief transport kost energie (ATP).

Slide 21 - Slide

Diffusie
Kleine en vetoplosbare stoffen kunnen zonder hulp het membraan passeren.
Altijd van een hoge naar een lage concentratie.
Bijv. O2/ CO2 (longen, lichaamscellen) en testosteron (lichaamscellen).

Slide 22 - Slide


Geladen deeltjes, grote wateroplosbare moleculen, polaire moleculen hebben een transporteiwit nodig.
Altijd van een hoge naar een lage concentratie.
Controle door openen/ sluiten eiwitpoorten (bijvoorbeeld glucosetransport na binding insuline).
Gefaciliteerd transport

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Video

Slide 25 - Video

Hoe beïnvloed warmte de diffusiesnelheid?

Slide 26 - Open question

Transport tegen de concentratiegradient in (van laag -> hoog) kost altijd energie (= ATP): gaat via een speciaal transporteiwit.
Bijv. Na+/ K+ (zenuwcellen).
Controle door openen/ sluiten eiwitpoorten.
Actief transport

Slide 27 - Slide

Opdrachten
- Lezen 2.3 blz. 57 + 58
- Maken 2.3 opdr. 1 + 2

Klaar? Lees 2.3 blz. 59 + 60
timer
10:00

Slide 28 - Slide