Grammatica zinsdelen

Grammatica zinsdelen
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 2

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Grammatica zinsdelen

Slide 1 - Slide

Stap 1 zoek de PV
Verander de zin van tijd
v.t. naar t.t. of andersom

1a. Esther gaat naar de stad met Jip; (gaat in de t.t.) 
1b. Esther ging naar de stad met Jip; (ging in de v.t.)

Slide 2 - Slide

Kunnen er meerdere persoonsvormen in een zin zitten?
Ja! Als er meerdere werkwoorden in de zin veranderen als je de zin van tijd verandert, dan zijn dat allemaal persoonsvormen. 
1a. Zij mag kiezen, wat we eten
1b. Zij mocht kiezen, wat we aten. 
Dit noem je ook wel een samengestelde zin. 

Slide 3 - Slide

Zoek de persoonsvorm uit de volgende zin:
Mirjam heeft een nieuwe agenda
A
heeft
B
nieuwe
C
agenda
D
Mirjam

Slide 4 - Quiz

Zoek de persoonsvorm uit de volgende zin:
De oude agenda heeft ze ergens laten liggen
A
laten
B
liggen
C
heeft
D
ergens

Slide 5 - Quiz

Zoek de persoonsvorm uit de volgende zin:
Soms nemen beleggers winst en dat zet de koersen onder druk.
A
nemen
B
nemen en winst
C
nemen en zet
D
nemen en koersen

Slide 6 - Quiz

Werkwoordelijk gezegde
Persoonsvorm
Alle werkwoorden uit de zin

Slide 7 - Slide

Noteer het werkwoordelijk gezegde uit de zin: Iedere dag gaat hij met de bus naar school.

Slide 8 - Open question

Noteer het werkwoordelijk gezegde uit de zin: Zijn broer heeft zijn hulp aangeboden.

Slide 9 - Open question

Noteer het werkwoordelijk gezegde uit de zin: Hij is daar negen maanden geweest

Slide 10 - Open question

Onderwep 
Wie of wat + pv? 

Slide 11 - Slide

Noteer het onderwerp van de zin: Ik ben met de hond naar het bos geweest

Slide 12 - Open question

Noteer het onderwerp van de zin: Hij gaf wat medicijnen mee.

Slide 13 - Open question

Lijdend voorwerp
Geeft antwoord op de vraag: wie of wat + pv + ow + wg? 

Slide 14 - Slide

Hij koopt iedere dag de krant
1. PV? 2. OW? 3. wat koopt hij?

Slide 15 - Open question

Maurits vindt zijn nieuwe brommer erg mooi
1. PV? 2. OW? 3. Wat vindt Maurits?

Slide 16 - Open question

Hij heeft dit voertuig gevonden op een website.
1. PV? 2. OW? 3. Wie/wat + pv + ow + wg?

Slide 17 - Open question

Meewerkend voorwerp
Als er geen lijdend voorwerp in de zin zit, dan zit er ook geen meewerkend voorwerp in. 
Vraag: Aan wie of voor wie/wat + lv? 

Slide 18 - Slide

Onze chauffeur bezorgt u het bankstel morgen.
1.PV? 2. Ow? 3. wie/wat + pv + ow? 4. Aan wie/voor wie + LV?
PV= bezorgt, OW= Onze chauffeur, LV= het bankstel, Mv?

Slide 19 - Open question

Wij geven je morgen antwoord
1.PV? 2. Ow? 3. wie/wat + pv + ow? 4. Aan wie/voor wie + LV?
PV= geven, OW= wij, LV= antwoord, MV?

Slide 20 - Open question

De leraar heeft hem een onvoldoende gegeven.
1.PV? 2. Ow? 3. wie/wat + pv + ow? 4. Aan wie/voor wie + LV?

Slide 21 - Open question

Welke stap vind je nu nog lastig? Helpt het om elke stap erbij te zetten? Wat ken je nu?

Slide 22 - Open question