What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Woordenschat blok 4
1 / 20
next
Slide 1:
Slide
Woordenschat
Basisschool
Groep 7
This lesson contains
20 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
45 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Taal: blok 4: Les 5 herhaling
-Kennen wij de themawoorden/gezegdes en uitdrukkingen en de betekenis hiervan.
-Kunnen wij een correcte zin maken met de themawoorden/gezegdes en uitdrukkingen van blok 5.
Aan het einde van de les:
Slide 2 - Slide
timer
0:30
Welke woorden heb je onthouden?
Slide 3 - Mind map
Quiz regels
30 sec overlegtijd bij elke vraag (fluistertoon)
Bij een goed antwoord +1
Bij een fout antwoord 0
Bij het verstoren van de les - 1
Winnaars 20 pt
Individuele vragen 2 pt
Slide 4 - Slide
Welk woord hoort bij de betekenis:
Met hele goede cijfers slagen voor een examen
A
Cum laude
B
Idem dito
C
Nota bene
D
Anno
Slide 5 - Quiz
Welke woord heeft de betekenis: Hetzelfde
Slide 6 - Open question
Welk woord hoort bij de betekenis: Als je lichaam ergens niet tegen kan. Je krijgt er bijvoorbeeld uitslag van.
Slide 7 - Slide
Alias
Het item
Complicatie
Et cetera
Een extra probleem
Het onderwerp
Bijnaam
Enzovoort
Slide 8 - Drag question
Wat is de betekenis van het woord:
de bijwerking?
A
Briefje met informatie bij een medicijn
B
Vervelende extra werking van een medicijn die niet bedoeld is
C
Iets waaraan je een bepaalde ziekte kunt herkennen
D
Een extra probleem
Slide 9 - Quiz
Welk
woord
past bij het plaatje?
Slide 10 - Slide
Welk woord past het best bij het plaatje?
Slide 11 - Open question
Wat wordt er bedoeld met het woord:
Het alibi
?
Slide 12 - Slide
De betekenis van de kuur is: een operatie door een dokter
A
Waar
B
Niet waar
Slide 13 - Quiz
Wat betekent het woord: antibiotica?
A
Ziekte
B
Medicijnen
C
Probleem
D
verhelpen
Slide 14 - Quiz
Door welk ander woord kan het dikgedrukte woord worden veranderd?
''
De school is
in het jaar
1990 gebouwd.
''
Slide 15 - Open question
Wat is de betekenis van het woord: De apotheker?
A
Een dokter die mensen opereert
B
Iemand die de dokter assisteert
C
Iemand die die medicijnen klaar maakt
D
Iemand die medicijnen naar de dokter brengt
Slide 16 - Quiz
Welke zin is goed en welke zin is fout?
Als e een medicijn inneemt, lees dan eerst de bijsluiter.
Ze moest lang nadenken, ze reageerde ad rem.
Goed
Fout
Slide 17 - Drag question
Waar zie je een aquaduct?
A
B
Slide 18 - Quiz
Je maakt 3 zinnen met elk één themawoord/gezegde erin.
Mix & Match je loopt rond in de klas en zoekt een maatje, je leest allebei één zin op en geeft elkaar feedback. (2x)
timer
5:00
Duimpje omhoog of duimpje omlaag
Slide 19 - Slide
Heb jij een correcte zin ?
Slide 20 - Slide
More lessons like this
Woordenschat blok 5
March 2022
- Lesson with
19 slides
Woordenschat
Basisschool
Groep 7
Woordenschat blok 8
November 2021
- Lesson with
23 slides
Woordenschat
Basisschool
Groep 8
Woordenschat blok 7
April 2022
- Lesson with
20 slides
Woordenschat
Basisschool
Groep 7
Woordenschat blok 7
May 2022
- Lesson with
20 slides
Woordenschat
Basisschool
Groep 6
Woordenschat blok 3
June 2021
- Lesson with
23 slides
Woordenschat
Basisschool
Groep 8
Woordenschat blok 8
May 2022
- Lesson with
20 slides
Woordenschat
Basisschool
Groep 6
Woordenschat blok 5
May 2022
- Lesson with
19 slides
Woordenschat
Basisschool
Groep 6
Woordenschat blok 4
May 2022
- Lesson with
21 slides
Woordenschat
Basisschool
Groep 6