Om een goede samenstelling te maken, moeten er soms letters bij of af.
talent + jacht = talentenjacht (erbij: -en)
training + broek = trainingsbroek (erbij: -s)
tekenen + talent = tekentalent (eraf: -en)
Slide 2 - Slide
Aan het werk
Maak opdracht 18 en 19 op bladzijde 44.
Slide 3 - Slide
1.5 Woorden
Leertekst samenstellingen (de of het)
Let op het laatste woord van de samenstelling bepaalt of het lidwoord de of het is.
Bijvoorbeeld:
de sport + de tas = de sporttas
sporttas = de tas voor de sport
de tafel + het tafeltennis = de tafeltennistafel
tafeltennistafel = de tafel voor het tafeltennis
het talent + de jacht = de talentenjacht
talentenjacht = de jacht voor het talent
Slide 4 - Slide
1.7 Grammatica
1.1 Fictie
1.3 Lezen
1.5 Woorden
1.7 Grammatica
1.8 Spelling
Slide 5 - Slide
1.7 Grammatica
Afspraak
persoonsvorm = pv
Slide 6 - Slide
1.7 Grammatica
Leertekst: Zin en zinsdelen
Zinnen kun je verdelen in zinsdelen. Een zinsdeel bestaat uit één woord, of een paar woorden die bij elkaar horen.
Een voorbeeld van een zinsdeel is de persoonsvorm of het onderwerp. Elk zinsdeel zet je tussen zinsdeelstrepen (|).
Bijvoorbeeld de zin: Ik lees dit boek
Ik | lees | dit boek.
Deze zin bestaat uit drie zinsdelen.
Slide 7 - Slide
1.7 Grammatica
Leerdoelen
In deze paragraaf leer je:
de persoonsvorm herkennen
Slide 8 - Slide
Hoe
Hoeveel zinsdelen heeft de zin:
De jongen loopt naar huis.
A
2
B
3
C
4
D
5
Slide 9 - Quiz
1.7 Grammatica - zinsdelen
Antwoord
De jongen | loopt | naar huis
Slide 10 - Slide
Hoe
Hoeveel zinsdelen heeft de zin:
Alle mensen klappen voor de zanger.
A
3
B
4
C
5
D
6
Slide 11 - Quiz
1.7 Grammatica - zinsdelen
Antwoord
Alle mensen | klappen | voor de zanger
Slide 12 - Slide
Hoe
Hoeveel zinsdelen heeft de zin:
Vinden jullie het concert ook goed?
A
2
B
3
C
4
D
5
Slide 13 - Quiz
1.7 Grammatica - zinsdelen
Antwoord
Vinden | jullie | het concert | ook goed?
Slide 14 - Slide
1.7 Grammatica
Leertekst: Persoonsvorm
Elke zin heeft een persoonsvorm. De persoonsvorm (pv) is een vorm van het werkwoord. De pv geeft belangrijke informatie over wat er in een zin gebeurt (bijvoorbeeld rennen, springen, lopen, fietsen, willen).
Ook kun je aan de persoonsvorm zien of de zin over nu (tt) of vroeger (vt) gaat.
Slide 15 - Slide
1.7 Grammatica
Leertekst: Persoonsvorm
Je herkent de persoonsvorm zo:
• het is bijna altijd één woord;
• het is een vorm van het werkwoord;
• hij staat in het enkelvoud of in het meervoud (dans – dansen);
• hij staat in de tegenwoordige tijd (tt) of in de verleden tijd (vt) (dans – danste).
Slide 16 - Slide
1.7 Grammatica
Even oefenen met de persoonsvorm (pv)
De persoonsvorm (pv) is een vorm van het werkwoord.
De persoonsvorm (pv) is één woord
Slide 17 - Slide
Hoe
Wat is de PV in de zin:
De jongen loopt naar school.
A
de jongen
B
loopt
C
naar
D
school
Slide 18 - Quiz
Hoe
Wat is de PV in de zin:
De fiets valt in de sloot.
A
de fiets
B
valt
C
in
D
de sloot.
Slide 19 - Quiz
Hoe
Wat is de PV in de zin:
Op mijn kamer lees ik dit boek .
A
Op
B
mijn kamer
C
lees
D
ik
Slide 20 - Quiz
Hoe
Wat is de PV in de zin:
Tijdens de gym kneusde ik gisteren mijn hand.
A
Tijdens
B
gym
C
kneusde
D
ik
Slide 21 - Quiz
Hoe
Wat is de PV in de zin:
Hij heeft mijn broers geholpen.
A
heeft
B
mijn
C
broer
D
geholpen
Slide 22 - Quiz
Hoe
Wat is de PV in de zin:
Waarom leer jij niet voor de toets?
A
waarom
B
leer
C
jij
D
toets
Slide 23 - Quiz
1.7 Grammatica
Even oefenen met de persoonsvorm (pv)
De persoonsvorm (pv) is een enkelvoud of meervoud
Slide 24 - Slide
Hoe
Is de PV enkelvoud of meervoud in de zin:
De jongen loopt naar school.
A
enkelvoud
B
meervoud
Slide 25 - Quiz
Hoe
Wat is de PV enkelvoud of meervoud in de zin:
Hij heeft mijn broers geholpen.
A
enkelvoud
B
meervoud
Slide 26 - Quiz
Hoe
Is de PV enkelvoud of meervoud in de zin:
De fiets valt in de sloot.
A
enkelvoud
B
meervoud
Slide 27 - Quiz
Hoe
Is de PV enkelvoud of meervoud in de zin:
Bij voetbal verdedigen wij de voorsprong.
A
enkelvoud
B
meervoud
Slide 28 - Quiz
1.7 Grammatica
Even oefenen met de persoonsvorm (pv)
De persoonsvorm (pv) staat in de tegenwoordige tijd (tt) of de verleden tijd (vt).