Ik ben voorbereid op de les, omdat ik daarvoor de juiste spullen bij me heb.
Mijn telefoon & oortjes zitten in mijn kluis of in de telefoontas.
Ik ga rustig naar mijn plaats.
Ik volg de instructies van de docent.
Ik ga goed met mijn spullen om, ik let op de spullen van anderen en van school.
Ik let op mijn taalgebruik.
Huiswerk noteer ik in mijn agenda.
Ik accepteer dat er consequenties volgen, wanneer ik mij niet aan deze afspraken houd.
1 / 35
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3
This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Reminder: afspraken in de lessen
Ik ben op tijd op de afgesproken plek.
Mijn jas hangt aan de kapstok, mijn pet is af.
Ik ben voorbereid op de les, omdat ik daarvoor de juiste spullen bij me heb.
Mijn telefoon & oortjes zitten in mijn kluis of in de telefoontas.
Ik ga rustig naar mijn plaats.
Ik volg de instructies van de docent.
Ik ga goed met mijn spullen om, ik let op de spullen van anderen en van school.
Ik let op mijn taalgebruik.
Huiswerk noteer ik in mijn agenda.
Ik accepteer dat er consequenties volgen, wanneer ik mij niet aan deze afspraken houd.
Slide 1 - Slide
Today
1. Homework check: selftest unit 6
2. What do you need? - extra uitleg-
3. flashback - extra oefenen-
4. Work
5. Rounding off
Slide 2 - Slide
Aan het einde van deze les..
heb je aangegeven welk onderdeel van de grammar je nog het meest lastig vind.
heb je extra geoefend met de stof van unit 6
Slide 3 - Slide
check
Slide 4 - Slide
selftest unit 6
open your book:
p.140-p.143
Slide 5 - Slide
Welke opdrachten gaan we nakijken?
Ik noem de verschillende opdrachten op.
Steek je hand op als je hem graag samen wil nakijken.
Voor de rest..
Slide 6 - Slide
Geef aan waar je graag meer uitleg over wil.
present perfect
(grammar C)
adverbs
(grammar D)
bezit (grammar E)
moeten
(grammar F)
question tags
(grammar G)
Slide 7 - Poll
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Slide
Hoe?
voltooid deelwoord
voltooid deelwoord
onderwerp
onderwerp
Slide 10 - Slide
Slide 11 - Slide
Present perfect: Wanneer gebruik je de present perfect?
A
het is in het verleden gebeurd en niet belangrijk wanneer.
B
A en C zijn allebei fout
C
Het is in het verleden begonnen en loopt door tot het heden
D
A en C zijn allebei goed
Slide 12 - Quiz
Present perfect
A
ww+ed
B
do/does
C
have/has + ww+ed
D
did
Slide 13 - Quiz
Present Perfect is:
A
Voltooid deelwoord:
ik heb gewonnen.
B
tegenwoordige tijd:
Ik ben jarig.
C
verleden tijd:
Ik was jarig.
Slide 14 - Quiz
Adverbs of frequency
Slide 15 - Slide
Adverbs of frequency
Slide 16 - Slide
Adverbs of frequency (plaats)
Waar zet je het adverb neer in een zin?
Als er maar één werkwoord in de zin staat: Vóór het werkwoord --> I oftencook
Na een vorm van 'to be' (am, are, is, was, were) --> I amusually on time
Bij 2 of meer werkwoorden: na het eerste werkwoord. --> I haveneverbeen to a wedding.
I oftencook. I amusually on time. I haveneverbeen to a wedding.
Slide 17 - Slide
Welke zijn voorbeelden van adverbs of frequency?
A
am / is / are / was / were
B
always / never / often
C
work / play / eat
D
to be / was / were / been
Slide 18 - Quiz
Wat geeft een adverb of frequency aan?
A
Wanneer iets gebeurt
B
Waar iets gebeurt
C
Hoe vaak iets gebeurt
D
Hoe iets gebeurt
Slide 19 - Quiz
Als er: am / are / is / was / were in de zin staat dan gaat de adverb of frequency
A
erachter
B
ervoor
Slide 20 - Quiz
Als er: één werkwoord in de zin staat dan gaat de adverb of frequency
A
erachter
B
ervoor
Slide 21 - Quiz
Als er: twee of meer werkwoorden in de zin staan, dan gaat de adverb of frequency
A
voor het laatste werkwoord
B
na het eerste werkwoord
Slide 22 - Quiz
Possessive Pronoun
Slide 23 - Slide
Possessive pronoun
met znw
zonder znw
Mijn
my
mine
jouw
your
yours
zijn
his
his
haar
her
hers
zijn/haar
its
-
onze
our
ours
jullie
your
yours
hun
their
theirs
Possessive pronoun
Slide 24 - Slide
's / s' / ..of..
Om aan te geven dat iets van iemand is.
's --> enkelvoud
s' --> meervoud
...of.. --> bij dingen in plaats van personen
Slide 25 - Slide
Question tags
Slide 26 - Slide
3.2 Question Tags Waarom gebruiken de Engelsen een Question Tag?
A
Daarmee stel je een vraag.
B
Om de vraag nogmaals kort te herhalen.
C
Om om bevestiging te vragen.
Slide 27 - Quiz
Question Tags
Hoe maak je een question tag?
De regel:
Na een bevestigende zin (+) is de tag ontkennend (-)
Na een ontkennende zin (-) is de tag bevestigend (+)
Slide 28 - Slide
Question tags: Als de zin [...] is, dan is de tag [...]
A
bevestigend, bevestigend
B
ontkennend, bevestigend
C
bevestigend, ontkennend
D
ontkennend, ontkennend
Slide 29 - Quiz
Question tags
Wanneer?
Als je in het Engels vraagt om 'bevestiging'.
In het NL dan vaak: hè, toch, nietwaar?
Hoe?
+ wordt - en - wordt +
Is het werkwoord vóór de komma bevestigend, dan wordt de tag ná de komma ontkennend: You like (+) pizza, don't (-)you?
Is het werkwoord voor de komma ontkennend, dan wordt de tag ná de komma bevestigend: Tessa can't (-) come tonight, can(+) she?
Slide 30 - Slide
Let op!
Vormen van het werkwoord 'to be' herhaal je in de tag: She isn't (-)angry, is(+) she?
Dat geldt ook voor hulpwerkwoorden (can, could, will, would, should, have): You have(+) done your homework, haven't(-) you?
Ook het onderwerp komt altijd in de tag terug: The Netherlands won the match, didn'tthey?
Tot slot: kijk altijd goed naar de tijd waarin het werkwoord staat.
Slide 31 - Slide
Vul de juiste tag in.. You will be home early, ...
Slide 32 - Open question
Vul de juiste tag in: He took you home, ...
Slide 33 - Open question
4. Work
Homework, Tuesday June 22nd:
Unit 6:
Flashback (p.144 t/m p.147)
Meenemen:
workbook B
Voor jezelf
In stilte
Tot de afsluiting van de les
Muziek mag
Klaar? doe dan iets voor jezelf. Maar blijf in de lessonup!
Slide 34 - Slide
4. Rounding off Over grammatica. Vul op de puntjes in wat voor jou geldt: 1. .... van de grammatica snap ik het beste. 2. ... van de grammatica vind ik nog het meest lastig.