V4 1.10. st ww m a, Hören

Willkommen!
1 / 24
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Willkommen!

Slide 1 - Slide

Programm Dienstag 1.10.
Sterke werkwoorden
Hören





Slide 2 - Slide

Sterke werkwoorden

Slide 3 - Slide

Hausaufgabe
Gegenseitig abfragen
(t/m schieten)

Slide 4 - Slide

Bij welke Duitse werkwoorden verandert er iets in de stam ook in de tegenwoordige tijd?

Slide 5 - Open question

Wat gebeurt met sterke werkwoorden met e in de stam?

Slide 6 - Open question

Sterke werkwoorden met e in stam t.t.


helfen


sehen
ich
helf - e
seh - e
du
hilf - st
sieh - st 
er/sie/es
hilf - t
sieh - t
wir
helf - en
seh - en
ihr
helf - t
seh - t 
sie/Sie
helf - en
seh - en
geholfen
gesehen

Slide 7 - Slide

Bij welke drie werkwoorden moet je extra opletten?

Slide 8 - Open question

Sterke werkwoorden met e in stam t.t.


helfen


sehen


geben


nehmen


treten
ich
helf - e
seh - e
geb - e
nehm - e
tret - e
du
hilf - st
sieh - st 
gib- st
nimm - st
tritt - st
er/sie/es
hilf - t
sieh - t
gib - t
nimm - t
tritt - t
wir
helf - en
seh - en
geb - en
nehm - en
tret - en
ihr
helf - t
seh - t 
geb - t
nehm - t
tret - et
sie/Sie
helf - en
seh - en
geb - en
nehm - en
ret - en
geholfen
gesehen
gegeben
genommen
getreten

Slide 9 - Slide

Bij welke drie sterke werkwoorden met e in de stam verandert de stam niet?

Slide 10 - Open question

Uitzonderingen
gehen > du gehst / er geht
stehen > du stehst / er steht
bewegen > du bewegst / er bewegt
krijgen GEEN e/i Wechsel.

Slide 11 - Slide

sterke werkwoorden
 met a in stam

Slide 12 - Slide

Wat gebeurt er mit de a?

Slide 13 - Mind map

Sterke werkwoorden met a 
bij: du, er, sie, es 

 a -----> ä   
bijv. tragen: du trägst, er,sie,es trägt



Slide 14 - Slide

Sterke werkwoorden met a in stam t.t.


fallen


lassen
ich
fall - e
lass - e
du
fäll  - st
läss - st 
er/sie/es/man
fäll  - t
läss - t
wir
fall  - en
lass - en
ihr
fall  - t
lass - t 
sie/Sie
fall  - en
lass - en
gefallen
gelassen

Slide 15 - Slide

fahren
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
fahre
fährst
fahrt
fahren
fährt
fahren
fahrst
fähre
fähren

Slide 16 - Drag question

fallen - du ______
A
fällst
B
fallst
C
fällt
D
fallt

Slide 17 - Quiz

Regel

Geldt ook voor          laufen: du läufst, er,sie,es läuft
                                           stoßen: du stößt, er,sie,es stößt

Slide 18 - Slide

Sterke werkwoorden met a in stam t.t.


fallen


lassen


halten


laufen


stoßen
ich
fall - e
lass - e
halt - e
lauf - e
stoß - e
du
fäll  - st
läss - t 
hält- st
läuf - st
stöß - t
er/sie/es
fäll  - t
läss - t
hält
läuf - t
stöß - t
wir
fall  - en
lass - en
halt - en
lauf - en
stoß - en
ihr
fall  - t
lass - t 
halt - t
lauf - t
stoß - t
sie/Sie
fall  - en
lass - en
halt- en
lauf- en
stoß - en
gefallen
gelassen
gehalten
gelaufen
gestoßen

Slide 19 - Slide

stoßen
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
stoße
stößt
stößt
stoßen
stoßt
stoßen
stößen
stöße
stößst
stößen

Slide 20 - Drag question

laufen - Der Schüler _______ durch die Sporthalle?

Slide 21 - Open question

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

HA für Montag 7.10.

Lernen:  S. 57, sterke werkwoorden t/m vallen
 
Machen: 



Slide 24 - Slide