A. Ik heb 24 snoepjes en 8 snoepjes, hoeveel snoepjes kan ieder kind krijgen?
B. Ik heb 24 snoepjes en ik wil iedereen 8 snoepjes geven, hoeveel kinderen kan ik 8 snoepjes geven?
A
A is opdelen
B is verdelen
B
A is verdelen
B is opdelen
C
A en B zijn beide verdelen
D
A en B zijn beide opdelen