rekenen aan reacties

4.4 Rekenen aan reacties - basis
3.4 Rekenen aan reacties


1 / 20
next
Slide 1: Slide
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes, text slide and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

4.4 Rekenen aan reacties - basis
3.4 Rekenen aan reacties


Slide 1 - Slide

Geef hier wat jou stappenplan is voor rekenen aan reacties.
timer
3:00

Slide 2 - Open question

(NaCl in overmaat)
CaCO3 + 2NaCl --> Na2CO3 + CaCl2
Met welke stof moet je nu dus gaan rekenen?
timer
0:20

Slide 3 - Open question

Zet het stappenplan 'rekenen aan reacties' in de juiste volgorde.
Stap 0
Stap 1
Stap 2
Stap 3
Stap 4
Stap 5
Stap 6
Stel de reactievergelijking op
Controleer ALLES
Reken de gegeven stof om naar aantal mol
Noteer wat is gegeven en wat is gevraagd
Reken de gevraagde stof om naar de gevraagde eenheid
Bereken het aantal mol gevraagde stof
Leid de molverhouding af

Slide 4 - Drag question

de mol...
A
is een constante
B
is een vast aantal
C
zegt iets over de massa
D
zegt iets over de dichtheid

Slide 5 - Quiz

Van gram naar mol, dus ...... de molaire massa.
A
delen door
B
vermenigvuldigen met

Slide 6 - Quiz

De molaire massa van Na2O is
61,979 g/mol.
Hoeveel mol is 64 g?
A
0,97 mol
B
1,0 mol
C
1,6*10^2 mol
D
4,0*10^3 mol

Slide 7 - Quiz

Hoe ga je van gram naar mol
A
X molaire massa
B
: molaire massa
C
X dichtheid
D
: dichtheid

Slide 8 - Quiz

Afsluiting;
de mol is...
A
een eenheid voor hoeveelheid stof
B
6,023 x 10 ²³
C
handig om te kunnen rekenen in de scheikunde
D
nu nog een beetje lastig te begrijpen...

Slide 9 - Quiz

Wat heeft de grootste massa: een mol olifanten of een mol muizen?
A
een mol olifanten
B
een mol muizen
C
allebei even zwaar
D
ik weet het niet...

Slide 10 - Quiz

Wat bevat meer moleculen, 2 mol CH4 of 2 mol H2O?
A
CH4
B
H2O
C
Beiden even veel
D
Beiden even weinig

Slide 11 - Quiz

Hoeveel mol waterstof zit er in 1 mol water?
timer
1:00
A
6,02*10^23
B
2
C
1
D
1,66*10^27

Slide 12 - Quiz

Wat heeft meer Volume:
Eén mol IJzer of één mol Zink?
A
Eén mol IJzer
B
Eén mol Zink

Slide 13 - Quiz

De molaire massa van glucose (C6H12O6) is 180,16 g/mol.
Hoeveel mol is 550g?
A
0,323 mol
B
3,05 mol
C
9,91 mol
D
9,91*10^4mol

Slide 14 - Quiz

Er moet dus 2,45 mol N2 ontstaan.
Hoeveel mol NaN3 is er dan nodig?

A
2 mol NaN3
B
2/3 mol NaN3
C
2,45 : 3 x 2 = 1,63 mol NaN3
D
2,45 : 2 x 3 = 3,68 mol NaN3

Slide 15 - Quiz

Wat heeft de grootste massa: een mol ijzer of een mol natrium?
A
een mol ijzer
B
een mol natrium
C
allebei even zwaar
D
ik weet het niet...

Slide 16 - Quiz

Slide 17 - Video

Hoevel mol is 4,4 g koolstofdioxide?
A
4,4 mol
B
10,0 mol
C
194 mol
D
0,10 mol

Slide 18 - Quiz

Een mol water is ... watermoleculen.
A
10^23
B
6
C
6*10^23
D
12

Slide 19 - Quiz

Molaire massa = massa / aantal mol
M = m/n
Wat is n?
A
M*m
B
M/m
C
m/M

Slide 20 - Quiz