Lezen H3 en H4: argumentatie

Lezen Hst. 3: 
Argumentatie (1)
1 / 29
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Lezen Hst. 3: 
Argumentatie (1)

Slide 1 - Slide

Programma
  • Welkom!
  • Uitleg standpunt + argumenten
  • Werken aan / nakijken weektaak:
    Lezen H3: opdracht 1 en 2 + Lezen H4: opdracht 1 en 4
  • 31 jan: The Hate U Give uit!
  • 6 feb: oefenbetoog inleveren
  • 18 februari: verbeterd betoog inleveren (2x)

Slide 2 - Slide

Argumentatie (1)

Slide 3 - Slide

Doel van de les
  • Ik kan vertellen wat het standpunt en wat het argument in een korte tekst is. 
  • Ik kan het verschil tussen een feitelijk en een waarderend argument uitleggen. 

Slide 4 - Slide

Wat is het standpunt? En wat het argument?
  1. Je moet je warm aankleden vandaag, want de temperatuur
    komt niet boven nul. 
  2. Zwolle is een geweldige stad met veel horeca. Het is dus logisch dat er zoveel toeristen op afkomen.
  3. Die film over het Amazonegebied lijkt me echt wat voor jou. Jij bent immers dol op natuurfilms.

Slide 5 - Slide

Wat is het standpunt? En wat het argument?
  1. Je moet je warm aankleden vandaag, want de temperatuur
    komt niet boven nul. 
  2. Zwolle is een geweldige stad met veel horeca. Het is dus logisch dat er zoveel toeristen op afkomen.
  3. Die film over het Amazonegebied lijkt me echt wat voor jou. Jij bent immers dol op natuurfilms.

Slide 6 - Slide

Signaalwoorden

Standpunten en argumenten kun je vaak herkennen aan signaalwoorden


Ik vind ...  -  ik ben van mening ...  - daarom - kortom 


want - omdat - immers - dat blijkt uit 



Slide 7 - Slide

Soorten argumenten (1)
  • Een feitelijk argument kun je controleren: het is waar of het is niet waar.
  • Zo'n argument heeft geen verdere ondersteuning nodig.

Voorbeelden:
Jullie zitten met 30 leerlingen in de klas. (X)
JenaXL staat in Zwolle-Zuid.

Slide 8 - Slide

Soorten argumenten (2)
  • Een waarderend argument kun je niet controleren. 
  • Dit is wat iemand zelf ergens van vindt: een mening.

Voorbeeld:
Dinsdag is mijn lievelingsdag, want dan geef ik les aan 3HAb: de gezelligste klas van JenaXL.

Slide 9 - Slide

Standpunt: 
Je kunt beter met het openbaar vervoer naar Rotterdam gaan.
Waarderend argument
Feitelijk 
argument

Reizen met het OV is veel rustiger.
Het OV is goedkoper dan de auto.

Slide 10 - Drag question

Standpunt: 
Maastricht is een prima stad om een 
excursie voor CKV te organiseren. 
Waarderend argument
Feitelijk argument
In Maastricht kan je verschillende musea en galeries bezoeken.
Maastricht heeft een gezellige binnenstad.

Slide 11 - Drag question

Kortom:

  • Een feitelijk argument hoeft niet onderbouwd te worden.
  • Over een waarderend argument kan je van mening verschillen en daarom moet zo’n argument ondersteund worden.

VB: Ik ga morgen naar de film kijken in Luxor, want die bioscoop vind ik veel prettiger .

Met het argument ‘want die bioscoop vind ik veel prettiger’ zal niet iedereen het eens zijn en dat argument behoeft ondersteuning. Argumenten die je daarvoor zou kunnen aanvoeren zijn bijvoorbeeld: ‘de stoelen zijn er erg prettig’ en ‘op elke stoel heb je goed zicht op het filmdoek’.

Slide 12 - Slide

Lezen Hst. 4: 
Argumentatie (2)

Slide 13 - Slide

Programma
  • Uitleg: drie vormen van argumentatie (theorie Lezen H3)
  • Uitleg: tegenargument en weerlegging (theorie Lezen H4) 

Slide 14 - Slide

Lesdoelen 
  • Ik kan het verschil tussen een enkelvoudige, nevenschikkende en onderschikkende argumentatie uitleggen.
  • Ik kan redeneringen onderbrengen in een blokjesschema.  

Slide 15 - Slide

3 vormen van argumentatie
  1. Enkelvoudige argumentatie
  2. Nevenschikkende argumentatie
  3. Onderschikkende argumentatie

Slide 16 - Slide

Bij nevenschikkende argumentatie onderbouw je je standpunt met meerdere argumenten. 

Slide 17 - Slide

Bij enkelvoudige argumentatie onderbouw je je standpunt met één argument.

Slide 18 - Slide

Bij onderschikkende argumentatie ondersteunt een argument een ander argument.

Slide 19 - Slide

Even testen...

Slide 20 - Slide

Een onderschikkende argumentatie bestaat altijd maar uit één argument bij het standpunt.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 21 - Quiz

JenaXL is een goede school. De leerlingen halen goede cijfers.
A
enkelvoudige argumentatie
B
nevenschikkende argumentatie
C
onderschikkende argumentatie

Slide 22 - Quiz

Hij is geschikt voor deze baan als operateur, want hij heeft al 5 jaar werkervaring. Hij werkte hiervoor immers in dezelfde functie bij een Cinema Opera.
A
enkelvoudige argumentatie
B
nevenschikkende argumentatie
C
onderschikkende argumentatie

Slide 23 - Quiz

JenaXL is een goede school. In de bovenbouw hangt een goede sfeer en in de onderbouw voelt iedereen zich veilig.
A
enkelvoudige argumentatie
B
nevenschikkende argumentatie
C
onderschikkende argumentatie

Slide 24 - Quiz

tegenargument /
weerlegging

Slide 25 - Mind map

Standpunt? Argumenten?
Het is fijn dat de aarde opwarmt, want dan kunnen we in ons eigen land lekker veel zonnen. Maar de kans dat je huidkanker krijgt, wordt daardoor wel een stuk groter. Als je je echter genoeg insmeert met zonnebrandolie en niet te lang in de zon blijft, is er niets aan de hand.

Slide 26 - Slide

Let op de signaalwoorden
Het is fijn dat de aarde opwarmt, want dan kunnen we in ons eigen land lekker veel zonnen. Maar de kans dat je huidkanker krijgt, wordt daardoor wel een stuk groter. Als je je echter genoeg insmeert met zonnebrandolie en niet te lang in de zon blijft, is er niets aan de hand.

Slide 27 - Slide

Dus...
Het is fijn dat de aarde opwarmt (standpunt), want dan kunnen we in ons eigen land lekker veel zonnen (argument voor).

Maar de kans dat je huidkanker krijgt, wordt daardoor wel een stuk groter (tegenargument).

Als je je echter genoeg insmeert met zonnebrandolie en niet te lang in de zon blijft, is er niets aan de hand (weerlegging).

Slide 28 - Slide

Oefenbetoog 
Een betoog wordt sterker als je als schrijver ook voorsorteert op mogelijke kritiek van tegenstanders. 

Tip: bedenk zelf naast je drie argumenten voor je stelling (verplicht) ook een tegenargument en weerleg dit goed. Dat vormt dan de 4e alinea van je middenstuk. 

Slide 29 - Slide