lesson 4

Unit 6 - lesson 4
1 / 14
next
Slide 1: Slide
EngelsVoortgezet speciaal onderwijs

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Unit 6 - lesson 4

Slide 1 - Slide

Plan of today
  • What did we learn last time?
  • Learning goal of today 
  • Instruction 
  • Get to work  
  • Evaluation

Slide 2 - Slide

Use the right comparison:
> (smart) That dog is _________ than yours!

Slide 3 - Open question

Use the past simple:
(was/were) The walls ______ painted black.

Slide 4 - Open question

Translate to English:
juni

Slide 5 - Open question

Translate to English:
maart

Slide 6 - Open question

Translate to English:
oktober

Slide 7 - Open question

Translate to English:
uitmaken

Slide 8 - Open question

Learning Goal
What is the learning goal of today?
  • I can use the present simple to tell someone they are not doing something
  • Ik kan de tegenwoordige tijd gebruiken om iemand te vertellen dat ze iets niet doen

What do you know about the learning goal? 
Ik wil geen soep =>

How are we going to reach the learning goal? 
  • You will do a quiz on all the months with Lessonup (10 min.)

Slide 9 - Slide

Present simple + not
Gebruik de present simple als iets elke week, elke dag, elk uur, of nooit gebeurt.
I always listen.
She never talks.

He / she / it: een -s achter het werkwoord toevoegen.

Hoe zeg je dan dat iets niet zo is in de tegenwoordige tijd?

Slide 10 - Slide

Present simple + not
Maak een ontkennende zin met de present simple:
She likes boxing.
Deze stappen neem je door:
  • Kijk om wie het gaat in de zin
  • Plak don't of doesn't voor het werkwoord in de zin
  • Bij he / she / it : does
    n't
  • Bij de rest : don't
  • Haal de -s in het werkwoord uit de originele zin weg als deze erin staat.

Wat wordt het dan?

Slide 11 - Slide

Maak een ontkennende zin met de PS:
They talk a lot.

Slide 12 - Open question

Get to work!
  • Je maakt opdracht 15 t/m 20 van unit 6. Gebruik je hoofdboek bij de opdrachten.

  • Bij vragen steek je je hand op in stilte. De docent komt je helpen. 

  • Je kijkt de gemaakte opdrachten na met het antwoordenboek. 

  • Als je helemaal klaar bent, doe je wat voor jezelf (lezen, tekenen, niet op mobiel...)

Slide 13 - Slide

EVALUATION
Turn the following sentence into the present simple + not:

She yells all the time.
My parents watch the news.

Slide 14 - Slide