HV1: Leven in Vrijheid H3 - Ethiek

• Godsdienst
• Middelbare school
• vmbo
• Leerjaar 1

 Leven in Vrijheid 

Hoofdstuk 3: Vergeving

Terugblik

 De leerdoelen van hoofdstuk 2 zijn:

1. Je kunt elk gebod van de Tien Geboden in ongeveer 3 woorden samenvatten; Opdracht 2.4
2. Je kunt de inhoud van de samenvatting van de Tien geboden letterlijk navertellen; Tekst 2.2 op blz. 9
3. Je kunt van drie geboden uit de Tien Geboden een voorbeeld geven uit je eigen leven; Opdracht 2.5 b
4. Je kunt uitleggen welke verantwoordelijkheid God geeft.

          Tekst 2.6 op blz. 11

Wat gaan we leren?

1. Je kunt een indeling maken van de tabernakel en de tempel;

2. Je kunt het verschil uitleggen tussen de tabernakel en de tempel;

3. Je kunt uitleggen waarom de offerdienst nodig was, met behulp van de woorden ‘heiligheid’ en ‘vergeving’

4. Je kunt uitleggen hoe Jezus het offer heeft gebracht, waardoor het offeren van dieren niet meer nodig is.

Het onderwerp van deze les:

Vergeving

Hoe kreeg het volk Israël vergeving voor de dingen die zij verkeerd deden?

Ontmoeting bij de Sinai

God spreekt met Mozes op de berg

Reactie van het volk

Waarom zondigde het volk?

Tegen welk gebod zondigde het volk?

Wat is vergeving?

Wanneer zou jij wel en niet kunnen vergeven?

Lees paragraaf 3.1 en 3.2

Maken 3.4:

Bekijk hiervoor het filmpje op de volgende slide .

Schrijf je antwoorden in het boekje

Weet je nog? Wie zondigt moet sterven.

de tabernakel verwijst vooruit

naar Jezus!

Maken 3.3:

Schrijf je antwoorden in het boekje

Elke Bijbeltekst vertelt iets over een eigenschap van Jezus, iets dat hij is of doet

nakijken

3.3

Ingang: "Ik ben de deur"

Koperen wasvat: Jezus' bloed reiningt ons van alle zonden

Tafel der toonbroden: "Ik ben het brood van de hemel"

Kandelaar: "Ik ben het licht voor de wereld"

Reukofferaltaar: Jezus' offer is een aangename geur voor God

Voorhangsel: Jezus is de doorgang tussen God en ons.

Brandofferaltaar: Jezus werd 'geofferd' voor onze zonden.

3.4

 1. = het voorhof

B = Brandofferaltaar

W = Koperen wasvat

2. = Heilige 

R = Reukofferaltaar

T = Tafel der toonbroden

K = Kandelaar

3. = Heilige der Heilige 

V = voorhangsel

A = Ark van het Verbond

Lees paragraaf 3.5

en 3.6

Maken: 'opdracht 3.6'

Beantwoord onderstaande vragen:

a. Noem een verschil tussen de tempel en de tabernakel

b. Bestaat de tempel nu nog steeds? Zo ja, waar staat deze?

c. Hebben wij als christenen een tempel nodig? Waarom wel/niet? 

Schrijf je antwoorden onderaan blz 14

Nakijken

a. Eigen antwoord. Bijvoorbeeld: de tabernakel kon worden verplaatst en de tempel staat op één plek.

b. De tempel is 70 na Christus verwoest, maar één muur staat nog in Jeruzalem: de Klaagmuur.

c. Nee, want wij hoeven niet meer te offeren. En wij kunnen God overal ontmoeten. Wij hoeven niet per sé naar een bepaalde plek.

Evaluatie;

Kun je de leerdoelen beantwoorden?

Opdracht 3.3

Via woordtennis.

de een noemt voorwerp, de ander gelijkenis,

en draai om.

Huiswerk

Leer hoofdstuk 3

Lees in ieder geval door en noteer wat je niet begrijpt.

Dan kun je het in de les vragen.