M1 NE paragraaf 5.6 Spreken, kijken en luisteren

M1 NE paragraaf 5.6
Spreken, kijken en luisteren
1 / 43
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

M1 NE paragraaf 5.6
Spreken, kijken en luisteren

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
  1. Je leert hoe je een duidelijke mondelinge instructie kunt geven.
  2. - Je leert hoe je kunt samenwerken bij een grote opdracht. 
  3. Je kent alle behandelde woordsoorten;
  4. Je kent de betekenis van de woorden van paragraaf 4.5 en 5.5.

Slide 2 - Slide

Week 16
  •  Basis 5.6 opdracht 1 t/m 6
  • - Verdieping 5.6 steropdrachten
  • - Leesboek lezen 
  • herhalen woordsoorten 


Slide 3 - Slide

Planning
Les 1: Diataal woordenschattoets
Les 2:  Uitleg paragraaf 5.6 
Les 3: woordsoorten herhalen + Zelfstandig werken 5.6 opdr. 1 t/m 6
Les 4: zelfstandig werken + Quizlet + Socrative taalvaria 

Slide 4 - Slide

Wat weet je nog?

Slide 5 - Slide

Informatie geven/krijgen
Je mening geven
Jezelf of de ander vermaken
Je gevoelens uiten
Je vraagt de docent om extra uitleg.
Je vertelt je klasgenoten wat je van een nieuwe film vindt. 
Je vertelt je vrienden over een grappige situatie. 
Je vertelt hoe blij je bent met je nieuwe schoenen.

Slide 6 - Drag question

Welke tip is onjuist bij het voeren van een goed gesprek?
A
Stel alléén gesloten vragen.
B
Luister goed naar de ander.
C
Let op je lichaamstaal.
D
Blijf bij het onderwerp

Slide 7 - Quiz

Een zakelijk telefoongesprek voer je met iemand die je ...
A
persoonlijk kent.
B
niet persoonlijk kent.

Slide 8 - Quiz

Noem de 5W1H-vragen.

Slide 9 - Mind map

Hoe bereid je een informatieve spreekbeurt voor en waar let moet je op letten tijdens het spreken?

Slide 10 - Open question

Waar let je op bij het maken van aantekeningen?

Slide 11 - Mind map

Slide 12 - Slide


Bij een instructie ...
A
vertelt iemand wat hij allemaal heeft meegemaakt.
B
geeft iemand informatie over wat er de afgelopen dagen is gebeurt.
C
legt iemand in stappen uit hoe je iets moet doen.
D
geeft iemand zijn mening.

Slide 13 - Quiz

Noem voorbeelden van een instructie.

Slide 14 - Mind map

Geef tips bij het geven van een mondelinge instructie.

Slide 15 - Open question

Slide 16 - Slide

Heb je zelf al eens met iemand moeten samenwerken? Wanneer was dit en wat moesten jullie doen?

Slide 17 - Open question

Welke vraag kun je stellen tijdens het overleg?
A
Hoe vonden we de samenwerking gaan?
B
Wie doet wat?
C
Wat gaan we de volgende keer anders doen?
D
Wat gaan we de volgende les doen?

Slide 18 - Quiz

Waarom is het belangrijk om een voorzitter aan te wijzen?

Slide 19 - Mind map

Geef tips voor een goed overleg.

Slide 20 - Open question

M1 NE paragraaf 5.6
Spreken, kijken en luisteren

Slide 21 - Slide

Leerdoelen
  1. Je leert hoe je een duidelijke mondelinge instructie kunt geven.
  2. - Je leert hoe je kunt samenwerken bij een grote opdracht. 
  3. Je kent alle behandelde woordsoorten;
  4. Je kent de betekenis van de woorden van paragraaf 4.5 en 5.5.

Slide 22 - Slide

Week 16
  •  Basis 5.6 opdracht 1 t/m 6
  • - Verdieping 5.6 steropdrachten
  • - Leesboek lezen 
  • herhalen woordsoorten 


Slide 23 - Slide

Planning
Les 1: Diataal woordenschattoets
Les 2:  Uitleg paragraaf 5.6 
Les 3: woordsoorten herhalen + Zelfstandig werken 5.6 opdr. 1 t/m 6
Les 4: zelfstandig werken + Quizlet + Socrative taalvaria 

Slide 24 - Slide

herhalen woordsoorten

Slide 25 - Slide

Wat weet je nog?

Slide 26 - Slide

Wie wil graag kleding kopen de komende tijd?
Wat zijn de werkwoorden in deze zin?
A
wil
B
graag
C
kopen
D
komende

Slide 27 - Quiz

Wie wil graag kleding kopen de komende tijd?

Wat zijn de zelfstandig naamwoorden in deze zin?
A
graag
B
kleding
C
kopen
D
tijd

Slide 28 - Quiz

Wie wil graag kleding kopen de komende tijd?

Wat is het bijvoeglijk naamwoord in deze zin?
A
wie
B
graag
C
komende
D
tijd

Slide 29 - Quiz

Wat voor een zomerjas moet je aanschaffen?
Wat is het zelfstandig naamwoord?
A
wat voor een
B
zomerjas
C
moet
D
aanschaffen

Slide 30 - Quiz

Wat voor een zomerjas moet je aanschaffen?
Wat zijn de werkwoorden in deze zin?
A
wat voor een
B
zomerjas
C
moet
D
aanschaffen

Slide 31 - Quiz

Wat voor een zomerjas moet je aanschaffen?
***
Wat is het zelfstandig werkwoord in deze zin?
A
wat voor een
B
zomerjas
C
moet
D
aanschaffen

Slide 32 - Quiz

Wat voor een zomerjas moet je aanschaffen?
***
Wat is het hulpwerkwoord in deze zin?
A
wat voor een
B
zomerjas
C
moet
D
aanschaffen

Slide 33 - Quiz

Wat voor een zomerjas moet je aanschaffen?
***
Wat is het vragend voornaamwoord in deze zin?
A
wat voor een
B
zomerjas
C
moet
D
aanschaffen

Slide 34 - Quiz

Deze zak bevat 37 belangrijke items.

Wat is het werkwoord?
A
deze
B
zak
C
bevat
D
items

Slide 35 - Quiz

Deze zak bevat 37 belangrijke items.
***
Is het werkwoord een zelfstandig- of hulpwerkwoord?
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord

Slide 36 - Quiz

Deze zak bevat 37 belangrijke items.

Wat zijn de zelfstandig naamwoorden?
A
deze
B
zak
C
bevat
D
items

Slide 37 - Quiz

Deze zak bevat 37 belangrijke items.

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
A
deze
B
belangrijke
C
bevat
D
items

Slide 38 - Quiz

Deze zak bevat 37 belangrijke items.
***
Wat is het aanwijzende voornaamwoord?
A
deze
B
belangrijke
C
bevat
D
items

Slide 39 - Quiz

Deze zak bevat 37 belangrijke items.
***
Wat is 37 voor een woord?
A
hoofdtelwoord
B
rangtelwoord

Slide 40 - Quiz

Planning
Les 1: Diataal woordenschattoets
Les 2:  Uitleg paragraaf 5.6 
Les 3: woordsoorten herhalen + Zelfstandig werken 5.6 opdr. 1 t/m 6
Les 4: zelfstandig werken + Quizlet + Socrative taalvaria 

Slide 41 - Slide

Klascode
KS17ZXPA

Slide 42 - Slide

Slide 43 - Link