This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
4.7 grammatica (les 4)
Vandaag:
Herhalen soorten werkwoorden (zww, hww, kww)
Aan de slag met begrippen uit de fictieopdracht
Slide 1 - Slide
Creatief schrijven - Five card flickr
1) Jullie krijgen zo een galerij te zien met vijf foto's. Als klas kiezen jullie steeds 1 foto uit.
2)Als we in totaal vier foto's hebben, schrijf je een verhaaltje over deze foto's. Laat je fantasie zien! Sla je verhaaltje op.
Slide 2 - Slide
Lesdoel
Ophalen kennis
- zelfstandig werkwoord
- hulpwerkwoord
- koppelwerkwoord
Slide 3 - Slide
ZWW
Wanneer een werkwoord de handeling / actie aangeeft,
spreek je van een zelfstandig werkwoord. (zww)
Er staat altijd maar één zelfstandig werkwoord in een zin.
Slide 4 - Slide
Koppelwerkwoord (kww)
- Geeft geen handeling aan
- Koppelt het onderwerp aan een kenmerk of eigenschap verderop in de zin.
- Kan er maar 1 van in de zin staan
Het onderwerp doet niets, maar isiets.
Slide 5 - Slide
Koppelwerkwoord
zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen (heten, dunken en voorkomen)
Leer ze uit je hoofd!
Slide 6 - Slide
Een zww zit nooit samen in een enkelvoudige zin met een kww.
Slide 7 - Slide
Mijn vader heeft het hek geschilderd
Welke werkwoorden zie je hier?
Slide 8 - Slide
Mijn vader heeft het hek geschilderd
Heeft...geschilderd
Welke is het belangrijkst?
Oftewel: Welke geeft de actie/handeling weer?
Slide 9 - Slide
HWW
Wanneer een werkwoord geen handeling aangeeft, spreek je van een hulpwerkwoord. Het hww helpt!
Hij heeft gisteren de wedstrijd van Feyenoord gezien.
heeft helpt het zww: gezien.
Slide 10 - Slide
Even oefenen
Slide 11 - Slide
Ik ben naar huis gelopen. Het laatste werkwoord is een:
A
koppelwerkwoord
B
zelfstandig werkwoord
C
hulpwerkwoord
Slide 12 - Quiz
Dat boek van jou lijkt me erg goed. lijkt = ...
A
hulpwerkwoord
B
koppelwerkwoord
C
zelfstandig werkwoord
Slide 13 - Quiz
Meneer Reitsma blijft altijd geduldig.
blijft = ...
A
hulpwerkwoord
B
koppelwerkwoord
C
zelfstandig werkwoord
Slide 14 - Quiz
Hij is altijd al een opschepper geweest.
A
is = kww
geweest = kww
B
is = kww
geweest = hww
C
is = hww
geweest = kww
D
is = hww
geweest = hww
Slide 15 - Quiz
Wat vind je nog lastig?
Slide 16 - Open question
Begrippen uit de fictieopracht
Voor het zakelijke deel van je fictieopdracht moet je bepaalde begrippen kennen om te weten wat je moet doen. Je gaat nu op zoek naar wat deze begrippen betekenen.
Slide 17 - Slide
Pak een word-bestand en noteer de paarse woorden onder elkaar
Zoek daarna op wat deze woorden betekenen. Sla het bestand op onder de naam: begrippen fictieopdracht
Slide 18 - Slide
Koppelwerkwoorden
(het onderwerp IS iets)
zijn
worden
blijven
blijken
lijken
schijnen
(heten)
(dunken)
(voorkomen)
(Deze 9 werkwoorden, zijn de enige kww die er zijn. Leer ze uit je hoofd!)