B3

Neem je boek voor blz. 179 en een pen
1 / 38
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 3

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Neem je boek voor blz. 179 en een pen

Slide 1 - Slide

Herhaling B1 + B2

Slide 2 - Slide

Chromosomenpaar

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Homozygoot genotype

Hetzelfde


de 2 allelen voor één erfelijke eigenschap zijn hetzelfde


Slide 7 - Slide

Heterozygoot genotype

Verschillend


de 2 allelen voor één erfelijke eigenschap zijn verschillend

Slide 8 - Slide

Dominant of recessief
Het allel wat bij een heterozygoot genotype tot uiting komt (in het fenotype) is dominant (overheerst)
Dominant allel = Bruin haar: hoofdletter (A)
Recessief allel = Blond haar: kleine letter (a)

Slide 9 - Slide

Van fenotype naar genotype


Homozygoot dominant krul = AA

Homozygoot recessief steil = aa

Heterozygoot = Aa


Gebruik duidelijke letters Aa, Bb, Dd, Ff, Ee, Qq, Gg 



Slide 10 - Slide

Intermediair fenotype

Slide 11 - Slide

Welk genotype is homozygoot dominant?
A
aa
B
Aa
C
arAr
D
AA

Slide 12 - Quiz

Welk genotype is homozygoot recessief
A
aa
B
Aa
C
aA
D
ArAr

Slide 13 - Quiz

Welk genotype is intermediar?
A
aa
B
Aa
C
aA
D
AwAw

Slide 14 - Quiz


Welke kleur ogen heeft de persoon met chromosomenpaar 1?
A
Bruine ogen
B
Blauwe ogen
C
Combinatie van bruin en blauwe ogen

Slide 15 - Quiz

Het gen voor blauwe ogen is recessief, dat voor bruine ogen is dominant. Hoe noem je het genotype van iemand met genotype aa.
A
Homozygoot dominant
B
Homozygoot recessief
C
Heterozygoot

Slide 16 - Quiz

Het gen voor blauwe ogen is recessief, dat voor bruine ogen is dominant. Wat is de oogkleur van iemand met genotype Aa.
A
Bruin
B
Blauw
C
Groen

Slide 17 - Quiz


Het allel voor een 'wipneus' (a) is recessief ten opzichte van het allel voor 'geen wipneus' (A).
Wat kan het genotype met een wipneus?

A
AA
B
Aa
C
aa
D
Alle 3 de opties kunnen

Slide 18 - Quiz

Wat is het symbool voor intermediair?
A
AA
B
Aa
C
aa
D
AwAw

Slide 19 - Quiz

Thema 3 Erfelijkheid en evolutie
B1 Genotype en fenotype
B2 Genen
B3 Kruisingen
B4 Stambomen
B5 Variatie in genotypen
B6 Evolutie
B7 Verwantschap
B8 DNA-technieken

Slide 20 - Slide

Inleiding
Ouders geven erfelijke eigenschappen door aan hun nakomelingen. Welk genotype ze krijgen, hangt af van het toeval. Toch kun je de kans op een bepaalde eigenschap voorspellen.

Slide 21 - Slide

10 minuten stil lezen B3
Lees de theorie op blz. 179 t/m 182
Klaar? Begin met het invullen van de samenvatting op blz. 183

Slide 22 - Slide

Leerdoelen basisstof 3 Kruisingen
- Je kunt een kruisingsschema opstellen
- Je kunt bij een gegeven kruising genotypen en fenotypen van ouders en/of nakomelingen afleiden

Slide 23 - Slide

Kruisen: twee ouders nakomelingen laten krijgen

P = De ouders (komt van parents)
F1 = 1e generatie nakomelingen (kinderen van de P) 
F2 = 2e generatie nakomelingen (kinderen van de F1)

Slide 24 - Slide

denkstap
het gele mannetje heeft sowieso 2 recessieve allelen, want als er een dominant allel (voor zwarte vacht) aanwezig was in zijn genotype, dan was hij zwart geweest.
Het gele mannetje is dus homozygoot recessief.

Slide 25 - Slide

Uit het verhaaltje halen we...
vrouwtje = homozygoot dominant = zwart
mannetje = homozygoot recessief = geel

We schrijven op:

P: AA x aa

Slide 26 - Slide

Opschrijven
P: AA x aa
geslachtcellen moeder: A 
geslachtcellen vader: a  

Slide 27 - Slide

Opschrijven
P: AA x aa
geslachtcellen moeder: A  
geslachtcellen vader: a 

F1: 
genotype 100% Aa
fenotype 100% zwart
te maken schema:

Slide 28 - Slide

Opschrijven
P: AA x aa
geslachtcellen moeder: A 
geslachtcellen vader: a 

F1: 
genotype: 100% Aa
fenotype: 100% zwart

P: Aa x Aa
geslachtcellen moeder: A of a
geslachtcellen vader: A of a

--> Schema maken

F2: 
genotype = 50% Aa, 25% AA, 25% aa
fenotype = 75% zwart, 25% geel

OF opschrijven als verhouding

Aa, AA en aa in een verhouding van 2:1:1
zwart en geel in een verhouding van 3:1
te maken schema:

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Kansen en verhoudingen noteren
Kansen
genotype = 50%, Aa 25% AA, 25% aa
fenotypen = 75% zwart, 25% blond

Verhouding
Aa, AA en aa in verhouding 2:1:1 
zwart en blond in verhouding 3:1
Uitspreken als: "2 staat tot 1 staat tot 1"

Uitspreken als: "3 staat tot 1"

Slide 31 - Slide

Opschrijven
P: AA x aa
geslachtcellen moeder: A 
geslachtcellen vader: a 

F1: 
genotype: 100% Aa
fenotype: 100% zwart

P: Aa x Aa
geslachtcellen moeder: A of a
geslachtcellen vader: A of a

--> Schema maken

F2: 
genotype = 50% Aa, 25% AA, 25% aa
fenotype = 75% zwart, 25% geel

OF opschrijven als verhouding

Aa, AA en aa in een verhouding van 2:1:1
zwart en geel in een verhouding van 3:1
te maken schema:

Slide 32 - Slide

Wat is de juiste verhouding bij -->
AA = 25%, Aa = 50%, aa = 25%
A
2 : 4: 2
B
1 : 2 : 2
C
1 : 3 : 1
D
1 : 2 : 1

Slide 33 - Quiz

Kijkend naar dit kruisingsschema, wat is dan de kans op homozygoot dominant?
A
0%
B
25%
C
50%
D
100%

Slide 34 - Quiz

Oefenen
Maken opdr. 1 t/m 3 in je boek blz. 182 (we gaan over 10 minuten nakijken)
Daarna 4 t/m 10 online (3.3 Kruisingen)

Eerste 5 minuten stil
Daarna mag je op fluisterniveau overleggen

Klaar met de huiswerkopdrachten? Maak de test jezelf van 3.3


Slide 35 - Slide

Neem je boek voor en een pen!

Slide 36 - Slide

Oefenen kruisingsopdracht
- Maak opdracht 1 (voorste blad): er wordt stil gewerkt, zonder overleg
Je mag je boek erbij gebruiken (blz. 179 - 182) Steek je hand op voor hulp
- Om 10:35 gaan we de opdrachten nakijken en verbeteren

Klaar? Start met het huiswerk voor vrijdag: 
Opdr. 1 t/m 5 van 3.3 Kruisingen



timer
15:00

Slide 37 - Slide

Kruisingsopdrachten boekje
- Opdracht 1 klassikaal nakijken en verbeteren

- Daarna de rest van de opdrachten zelfstandig maken




Slide 38 - Slide