Noteer het onderwerp en het gezegde (werkwoordelijk of naamwoordelijk):
1. Bleek het kerstkruiswoordraadsel voor veel mensen te moeilijk?
2. Heb jij gisterenavond de aflevering van GTST gezien?
3. Misschien zal de tanker tijdens de storm op de kust stranden.
4. De boeken van Caja Cazemier blijven tot aan het einde heel spannend.
5. Helaas is onze docent Nederlands een pietje precies.
6. In het algemeen kunnen meisjes deze puzzels heel snel maken.
Klaar? Lees in je boek.