Ontleed de zin. Benoem pv, ow, wg/ng, lv, mv, bwb.
In Engeland deelden de scholen gezonde maaltijden uit aan de kinderen.
Zou Marianne door de tocht in het lokaal verkouden zijn geworden?
De Houtribdijk is vanwege de extreem harde wind afgesloten.
Slide 4 - Slide
Hoofdstuk 1 - Zinsdelen, persoonsvorm, onderwerp
Slide 5 - Slide
I. Als de persoonsvorm van een zin van tijd verandert, verandert het onderwerp mee. II. Vraagzinnen beginnen altijd met de persoonsvorm.
Welke uitspraak over de persoonsvorm is waar?
A
Alleen zin I is juist.
B
Alleen zin II is juist.
C
Beide zinnen zijn juist.
D
Beide zinnen zijn onjuist.
Slide 6 - Quiz
In welke zin vormen de woorden in grote letters samen één zinsdeel?
A
Ik verpakte de kleren KEURIG IN GROTE, STOFFEN DRAAGTASSEN.
B
Veel lezers vonden DAT LAATSTE ARTIKEL over jou erg leuk.
C
Was Kirsten altijd al ZO'N SPORTIEF EN VRIENDELIJK MEISJE?
Slide 7 - Quiz
Welke verdeling in zinsdelen is juist?
A
Rijdt / die oom / van jou / altijd / in zo’n klassieke / Amerikaanse slee?
B
Rijdt / die oom / van jou / altijd / in zo’n klassieke Amerikaanse slee?
C
Rijdt / die oom van jou / altijd / in zo’n klassieke Amerikaanse slee?
D
Rijdt / die oom van jou / altijd / in zo’n klassieke / Amerikaanse slee?
Slide 8 - Quiz
Hoofdstuk 2 - Werkwoordelijk gezegde
Slide 9 - Slide
Noteer de persoonsvorm (pv), het onderwerp (ow) en het werkwoordelijk gezegde van de volgende zin:
Voor de kroeg waren de gepensioneerde Franse mannen aan het jeu-de-boulen met ijzeren ballen.
Slide 10 - Open question
Noteer de persoonsvorm (pv), het onderwerp (ow) en het werkwoordelijk gezegde van de volgende zin:
Waarom jagen jullie de lerares Engels elke les weer op de kast?
Slide 11 - Open question
Hoofdstuk 3 - Lijdend voorwerp
Slide 12 - Slide
Welke uitspraak over het lijdend voorwerp is juist?
A
Het lijdend voorwerp begint altijd met een voorzetsel.
B
Het lijdend voorwerp van een zin is altijd een levend wezen: een mens of een dier.
C
Het lijdend voorwerp van een zin kun je vinden met de vraag: 'Wat (of Wie) + werkwoordelijk gezegde + onderwerp?’
D
In elke zin komt een lijdend voorwerp voor.
Slide 13 - Quiz
Noteer de persoonsvorm (pv), het werkwoordelijk gezegde (wg), het onderwerp (ow) en het lijdend voorwerp (lv) van de volgende zinnen. Staat een zinsdeel niet in de zin? Zet dan een streepje (-).
Tom mocht van zijn moeder een nieuwe winterjas kopen.
Slide 14 - Open question
Hoofdstuk 4 - Naamwoordelijk gezegde
Slide 15 - Slide
Noteer een overeenkomst en een verschil tussen een naamwoordelijk gezegde en een werkwoordelijk gezegde.
Neem over: Overeenkomst = .... Verschil = ...
Slide 16 - Open question
Noteer de persoonsvorm (pv), het onderwerp (ow), het naamwoordelijk gezegde (ng), Staat een zinsdeel niet in de zin? Zet dan een streepje (-).
Die kleine gymnaste uit Roemenië is bijzonder lenig.
Slide 17 - Open question
Noteer de persoonsvorm (pv), het onderwerp (ow), het naamwoordelijk gezegde (ng), Staat een zinsdeel niet in de zin? Zet dan een streepje (-).
Waarom zou Rick zo graag klassenvertegenwoordiger willen worden?
Slide 18 - Open question
In welke zin(nen) staat een naamwoordelijk gezegde?
A
De gekrompen spijkerbroek bleek mij veel te klein te zijn geworden.
B
In Den Haag schijnen morgen duizend kunstenaars een protestmars te houden tegen de bezuinigingen op cultuur.
C
Komend weekend gaat Bertolf tien nummers spelen in muziekcentrum Hedon.
D
Volgens mij moet handbalster Erica nog jaren een topspeelster kunnen blijven.
Slide 19 - Quiz
Hoofdstuk 5 - Meewerkend voorwerp
Slide 20 - Slide
Welke vraag stel je om het meewerkend voorwerp te vinden?
A
Aan / door wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend
voorwerp
B
Aan / met wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp
C
Aan / van wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp
D
Aan / voor wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp
Slide 21 - Quiz
Noteer de persoonsvorm (pv), het onderwerp (ow), het werkwoordelijk gezegde (wg), het lijdend voorwerp (lv) en het meewerkend voorwerp (mv). Staat een zinsdeel niet in de zin? Zet dan een streepje
Een rozentuin zal ik je in het verleden wel nooit beloofd hebben.
Slide 22 - Open question
Welke zin heeft de onderstaande structuur? mv - pv/wg - ow - lv - rest wg
A
De gemeenteraad wil een nieuw stadspark laten aanleggen.
B
Deze prachtige ring heb ik voor mijn vriendin gekocht.
C
Jou zal de kok een heerlijk warm bordje soep opscheppen.
D
Jouw kleine zusje zal mij al jullie geheimpjes verklappen.
Slide 23 - Quiz
Hoofdstuk 6 - Bijwoordelijke bepaling
Slide 24 - Slide
Hoeveel bijwoordelijke bepalingen staan er in de zin?
Vanwege de risico's wilde de bevelhebber zijn soldaten niet door de mijnenvelden sturen.
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 25 - Quiz
Hoeveel bijwoordelijke bepalingen staan er in de zin?
In Frankrijk verwachten de wijnboeren dit jaar een goede oogst.