Les verbes irrégulièrs en -ir (Chapitre 1, Bron G)

Vertaal: zijn
1 / 17
next
Slide 1: Open question
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes.

Items in this lesson

Vertaal: zijn

Slide 1 - Open question

Vertaal: hebben

Slide 2 - Open question

L'imparfait kun je gebruiken met het hulpwerkwoord être of avoir.
A
vrai
B
faux

Slide 3 - Quiz

Vertaal: vertrekken

Slide 4 - Open question

Vertaal: dormir

Slide 5 - Open question

Vertaal: voelen, ruiken

Slide 6 - Open question

Zet het werkwoord tussen haakjes in de juiste vorm:
Je (dormir, présent) dans mon lit.

Slide 7 - Open question

Zet het werkwoord tussen haakjes in de juiste vorm:
Les enfants (sentir, présent) les fleurs.

Slide 8 - Open question

Ma mère (dormir, passé composé) toute la journée.

Slide 9 - Open question

Hier, vous (sortir (v, mv), passé composé)?

Slide 10 - Open question

Nous (servir, passé composé) le repas.

Slide 11 - Open question

Ils (partir, passé composé) en France.

Slide 12 - Open question

Mireille (dormir, imparfait) pendant le cours.

Slide 13 - Open question

Tu (servir, imparfait) les bonbons?

Slide 14 - Open question

Est-ce qu'on (partir, futur simple) en Allemagne l'année prochaine?

Slide 15 - Open question

Est-ce que vous le (sentir, futur simple)?

Slide 16 - Open question

Est-ce qu'on (dormir, futur simple) chez toi demain?

Slide 17 - Open question