Recap vragen en ontkenningen in de present simple

Aan het eind van de les:

  • Weet je weer hoe het zit met de present simple (tegenwoordige tijd.) 
  • Vraagzinnen moeten maken met de present simple.

1 / 27
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 1

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Aan het eind van de les:

  • Weet je weer hoe het zit met de present simple (tegenwoordige tijd.) 
  • Vraagzinnen moeten maken met de present simple.

Slide 1 - Slide

De present simple
  • De present simple is de tegenwoordige tijd.
  • Je maakt de present simple door het hele werkwoord te nemen: bijvoorbeeld het werkwoork To walk

Persoonsvorm
Werkwoord
Rest van de zin
I
walk
to school.
You 
walk 
to school.
We 
walk 
to school

Slide 2 - Slide

Leerdoel vandaag
Je leert hoe je vragen en ontkenningen moet maken in het Engels met de present simple. 

Slide 3 - Slide

De regel:
Bij een Engelse vraagzin hoef je de volgorde niet te veranderen!
Bij I, you, we en they zet je het woord DO vooraan de zin en een vraagteken achter aan de zin. 
  • They make pancakes.
  • Do they make pancakes?
  • I watch a film.
  • Do I watch a film?

Slide 4 - Slide

Maak een vraagzin:
We see a dog.

Slide 5 - Open question

Maak een vraagzin:
You play football.

Slide 6 - Open question

Let op!
Bij He, She en It moet je Does voor aan de zin zetten en de S achter het werkwoord weghalen. 
  • He likes his shoes.
  • Does he like his shoes?

Slide 7 - Slide

Maak een vraagzin:
She knows the answer.

Slide 8 - Open question

Maak een vraagzin:
He reads a book.

Slide 9 - Open question

Let op:
Als er een vorm van To be in de zin staat (am, are, is) of can of may, dan zet je die voor aan de zin. 
  • I am late for school. 
  • Am I late for school?
  • She is eating her breakfast.
  • Is she eating her breakfast?



Slide 10 - Slide

Maak een vragende zin
We are driving home.

Slide 11 - Open question

Maak een vragende zin:
He is late for the party.

Slide 12 - Open question

Ontkennende zinnen

Slide 13 - Slide

Lesdoel vandaag
Je kunt ontkennende zinnen 
maken met de present simple. 

Slide 14 - Slide

De regel
  • Om een ontkennende zin te maken moet je de woorden do not (don't) voor het werkwoord zetten
  • I go to school
  • I do not (don't) go to school. 
  • We dance a lot.
  • We don't dance a lot.

Slide 15 - Slide

Maak een ontkennende zin:
I know the answer.

Slide 16 - Open question

Maak een ontkennende zin:
You like this sweater.

Slide 17 - Open question

Maak een ontkennende zin:
They study English.

Slide 18 - Open question

Let op!
Natuurlijk hebben He, She en It iets anders.


Slide 19 - Slide

De regel
He, she en it krijgen geen don't maar doesn't voor het werkwoord.

Wat gebeurt er met de S achter het werkwoord?
He likes chocolate.
He doesn't like chocolate.

Slide 20 - Slide

Maak een ontkennende zin:
He talks to his mum.

Slide 21 - Open question

Maak een ontkennende zin:
Anna gives a present.

Slide 22 - Open question

Maak een ontkennende zin:
It rains every week.

Slide 23 - Open question

Let op!
  • Als er een vorm van To be in de zin staat: dan zet je alleen het woord not achter deze vorm van To Be. 
  • I am at home
  • I am not at home. 
  • She is walking home.
  • She is not walking home.

Slide 24 - Slide

Maak een ontkennende zin
We are watching TV.

Slide 25 - Open question

Maak een ontkennende zin:
He is driving his car.

Slide 26 - Open question

Ik snap hoe ik een zin vragend of ontkennend moet maken.
A
Ja, dat gaat zonder moeite.
B
Ja, maar ik wil dit nog wel een keer oefenen.
C
Nee, ik twijfel nog te veel.
D
Nee, ik snap er helemaal niets van.

Slide 27 - Quiz