Nederlands teksten lezen 27-11-2023
1 / 23
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Welke soorten informatieve teksten ken je?
Slide 3 - Open question
Wat is een voorbeeld van een informatieve tekst?
A
recept
B
stripverhaal
C
planning
D
affiche
Slide 4 - Quiz
Wat is een voorbeeld van een informatieve tekst?
A
Ingezonden brief
B
Advertentie
C
Weblog
D
Nieuwsbericht
Slide 5 - Quiz
Wat voor informatieve tekst is dit?
A
Een nieuwsbericht
B
Een achtergrondartikel
C
Een voorlichtingsfolder
D
Een interview
Slide 6 - Quiz
Wat voor informatieve tekst is dit?
A
Een nieuwsbericht
B
Een achtergrondartikel
C
Een voorlichtingsfolder
D
Een interview
Slide 7 - Quiz
Wat voor informatieve tekst is dit?
A
Een nieuwsbericht
B
Een achtergrondartikel
C
Een voorlichtingsfolder
D
Een interview
Slide 8 - Quiz
Vul aan: Een informatieve tekst...
A
bevat altijd één of meerdere meningen.
B
bevat veel feitelijke informatie.
C
heeft tot doel de lezer te overtuigen.
D
is over het algemeen erg onbetrouwbaar.
Slide 9 - Quiz
Informatieve tekst
A
vooral feiten
B
feiten en meningen
C
feiten, meningen en figuurlijk taalgebruik
Slide 10 - Quiz
Wat is je leesdoel bij een informatieve tekst?
A
iemands mening te weten komen
B
leren hoe je iets moet doen
C
antwoord krijgen op vragen over een onderwerp
Slide 11 - Quiz
Informeren
Instrueren
Overtuigen
Activeren
Betoog
Recept
Gebruiksaanwijzing
Nieuwsbericht
Interview
Ingezonden brief
Opiniestuk
Reclamefolder
Recensie
Achtergrondartikel
Slide 12 - Drag question
Slide 13 - Slide
werkwoordspelling
A
Zij hebben de vrouw naar huis begeleidt.
B
Zij hebben de vrouw naar huis begeleid.
C
Zij hebben de vrouw naar huis begeleit.
D
Zij hebben de vrouw naar huis begeleiden.
Slide 14 - Quiz
werkwoordspelling
A
Gisteren verhuisden we naar Groningen.
B
Gisteren verhuisten we naar Groningen.
Slide 15 - Quiz
werkwoordspelling
A
hij heeft de boel belazerd
B
hij heeft de boel belazert
Slide 16 - Quiz
werkwoordspelling
A
hij bediend
B
hij bedient
Slide 17 - Quiz
werkwoordspelling
A
Gisteren begeleiden zij de vrouw naar huis.
B
Gisteren begeleidden zij de vrouw naar huis.
Slide 18 - Quiz
werkwoordspelling
A
De oude man verstuurt de brief.
B
De oude man verstuurd de brief.
Slide 19 - Quiz
werkwoordspelling
A
Hij onthoud.
B
Hij onthoudt.
Slide 20 - Quiz
werkwoordspelling
A
Hij onthoud alles.
B
Hij onthoudt alles.
Slide 21 - Quiz
Conclusie
Tegenstelling
Reden / argument
Oorzaak-gevolg
hoewel
dus
kortom
doordat
echter
want
daarom
toch
desondanks
als gevolg van
omdat
concluderend
maar
Slide 22 - Drag question
Feedback voor de les
