Lowan thema 1 De school werkwoorden

Fijn dat je er bent!
1 / 48
next
Slide 1: Slide
NT2Speciaal OnderwijsLeerroute 1

This lesson contains 48 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Fijn dat je er bent!

Slide 1 - Slide

Doel van deze les

- Aan het eind van de les weet je de betekenis van 16 werkwoorden.
- Je kan de woorden zeggen en schrijven.

Slide 2 - Slide

Pak je schrift en je pen.

Slide 3 - Slide

lezen
Ik lees
jij/hij/zij leest

wij/jullie/zij lezen

Slide 4 - Slide

schrijven
Ik schrijf
jij/hij/zij schrijft

wij/jullie/zij schrijven

Slide 5 - Slide

zijn
ik ben
jij bent
hij/zij is

wij/jullie/zij  zijn

Slide 6 - Slide

liggen
ik lig
jij/hij/zij ligt

wij/jullie/zij liggen

Slide 7 - Slide

doen
doing      robyty
yapmak
  عمل 
praveĭki
haciendo
samaynaya
Doen
Ik doe
jij/hij/zij doet

wij/jullie/zij doen

Slide 8 - Slide

zeggen
Ik zeg
jij/hij/zij zegt

wij/jullie/zij zeggen

Slide 9 - Slide

hebben
أن يكون لديه
to have         da imash
maty
tener
inuu yeesho
sahip olmak
Hebben
Ik heb
jij hebt
hij/zij heeft

wij/jullie/zij hebben

Slide 10 - Slide

tekenen
ik teken
jij/hij/zij tekent

wij/jullie/zij tekenen

Slide 11 - Slide

komen
leren

Slide 12 - Slide

komen

ik kom
jij komt
hij komt
zij komt
wij komen
jullie komen
zij komen
leren

ik leer
jij leert
hij leert
zij leert
wij leren
jullie leren
zij leren

Slide 13 - Slide

poetsen
Ik poets de tanden.
pakken
Zij pakt de tas.

Slide 14 - Slide

poetsen

ik poets
jij poetst
hij/zij poetst

wij poetsen
jullie poetsen
zij poetsen
pakken

ik pak
jij pakt
hij/zij pakt

wij/jullie/zij pakken

Slide 15 - Slide

praten
wijzen

Slide 16 - Slide

praten

ik praat
jij praat
hij/zij praat

wij praten
jullie praten
zij praten
wijzen

ik wijs
jij wijst
hij /zij praat
 
wij/jullie /zij wijzen
 

Slide 17 - Slide

kijken
zitten

Slide 18 - Slide

kijken

ik kijk
jij kijkt
hij/zij kijkt

wij/jullie/zij kijken

zitten

ik zit
jij zit
hij ?
zij ?
wij/jullie/zij zitten

Slide 19 - Slide

horen
staan

Slide 20 - Slide

horen

ik hoor
jij hoort
hij/zij hoort

wij/jullie/zij horen

staan

ik sta
jij staat
hij/zij staat

wij staan
jullie staan
zij staan

Slide 21 - Slide

heten
tellen

Slide 22 - Slide

heten

ik heet
jij heet
hij ?
zij ?
wij ?
jullie heten
zij heten
tellen

ik ?
jij telt
hij ?
zij telt
wij ?
jullie tellen
zij tellen

Slide 23 - Slide

lopen
gaan

Slide 24 - Slide

lopen

ik loop
jij ?
hij loopt
zij ?
wij lopen
jullie ?
zij ?
gaan

ik ga
jij gaat
hij ?
zij ?
wij gaan
jullie ?
zij ?

Slide 25 - Slide

luisteren
maken

Slide 26 - Slide

luisteren

ik luister
jij luistert
hij ?
zij ?
wij ?
jullie luisteren
zij ?
maken

ik maak
jij maakt
hij ?
zij ?
wij maken
jullie ?
zij maken

Slide 27 - Slide

Kies de goede woorden.

Sleep ze naar het goede vak.

Slide 28 - Slide

ik
hij
tel
heb
telt
heeft

Slide 29 - Drag question

wij
hij
gaan
heten
heet
gaat

Slide 30 - Drag question

ik
jij
maakt 
luistert
maak 
luister

Slide 31 - Drag question

jij
jullie
zijn
lopen
bent
loopt

Slide 32 - Drag question

Kies A of B!

Slide 33 - Slide

ik
A
heb
B
heeft

Slide 34 - Quiz

ik
A
luistert
B
luister

Slide 35 - Quiz

ik
A
maken
B
maak

Slide 36 - Quiz

ik
A
ben
B
zijn

Slide 37 - Quiz

jij
A
telt
B
tel

Slide 38 - Quiz

jij
A
zijn
B
bent

Slide 39 - Quiz

jij
A
maakt
B
maak

Slide 40 - Quiz

wij
A
zijn
B
is

Slide 41 - Quiz

wij
A
heeft
B
hebben

Slide 42 - Quiz

jullie
A
gaat
B
gaan

Slide 43 - Quiz

jullie
A
lopen
B
loop

Slide 44 - Quiz

Maak de opdracht
Klaar?
Pak je laptop.
boomnt2

Slide 45 - Slide

Doel van deze les voor groep 2


- Je kan met de woorden van Blok 1 een zin maken.

Slide 46 - Slide

1.1     Galgje

Slide 47 - Slide

Maak een zin met......
de supermarkt  -  schrijven - afwachten  -  graag   - het briefje  het bord - de vriendin  - zoeken -  sneller   -  het idee

                                                           (galgje)

Slide 48 - Slide